SGP
Wetgevingsoverleg Kinderopvang
Elbert Dijkgraaf (SGP)
22 november 2010
Voorzitter. Kinderopvang is een zwaar en gevoelig onderwerp. Zwaar,
omdat het een miljardenpost op de begroting betreft. Gevoelig, omdat
het gaat over de opvoeding van onze kinderen. De discussie over de
kinderopvang is voor een belangrijk deel ideologisch gekleurd. Zo zou
ik natuurlijk kunnen zeggen dat de SGP-fractie geen voorstander is van
âhet bedrijfsmatig opvoeden van kinderenâ, zoals de wet kinderopvang
het omschrijft. De beste kinderopvang wordt door ouders zelf verzorgd.
Ik heb echter geen signalen dat de Kamer deze overtuiging nu al massaal
zal bijvallen.
Voorzitter. Of de ideologische discussie al dan niet direct resultaat
oplevert, het is in ieder geval noodzakelijk de discussie te voeren op
basis van de feiten. En dat kan door gebruik te maken van gedegen
onderzoek dat aangeeft hoe de geformuleerde doelstellingen met zo
weinig mogelijk middelen kunnen worden gerealiseerd. Het gaat immers om
belastinggeld van alle burgers. Het zou mooi zijn als we op die manier
tot een breed gedeelde oplossing kunnen komen.
Voorzitter. De centrale doelstelling van kinderopvang is de
arbeidsparticipatie van beide ouders te vergroten. In praktijk blijken
de miljarden die hiervoor worden uitgetrokken slechts een marginaal
effect te hebben. Het rapport van het CPB van auteur Jongen uit 2008
stelt dat â als participatie-instrument
inmiddels grotendeels uitgewerkt.â Een studie van mevrouw Cloin
van het SCP, gebaseerd op haar proefschrift, voegt daaraan toe: âDe
tijd van de betrekkelijk eenvoudige quick wins, waarbij forse
stimuleringen op het terrein van kinderopvang en de individualisering
van het belastingsysteem een grote toename van de arbeidsdeelname van
vrouwen faciliteerden, lijkt inmiddels echter voorbij.â
De minister van Financiën wees daar ook heel scherp op tijdens de
Algemene Financiële beschouwingen :
âDe conclusie van veel onderzoekers: âModeluitkomsten suggereren dat de
recente intensiveringen in de kinderdagopvang en de buitenschoolse
opvang hebben bijgedragen aan de formele arbeidsparticipatie. De
additionele participatie kwam echter grotendeels ten goede aan de
kinderopvangsector.â De inzet van middelen is niet effectief: âDe in
empirisch onderzoek gevonden elasticiteiten voor de kosten van
kinderopvang in Europese landen, en in Nederland in het bijzonder, zijn
relatief klein en niet altijd significant. Dat betekent dat wijzigingen
in de prijzen van kinderopvang niet veel veranderingen teweeg zullen
brengen in de arbeidsparticipatie en arbeidsduur van moeders.â
Hoe reageert de minister op deze stevige conclusies?
Voorzitter. Het tweede kernpunt is de vraag hoe de toename van
kinderopvang te verklaren is. De minister van Financiën ging hier
recent helder op in:
âHet antwoord op die vraag is heel eenvoudig, namelijk heel veel
substitutie van informele door formele opvang. Ook is het product
kinderopvang heel voordelig geworden, soms bijna gratis, slechts een
paar dubbeltjes per uur. Daarnaast vormen de kosten voor kinderopvang
natuurlijk niet de enige factor die een rol speelt. Een ander
onderzoek, van het Sociaal en Cultureel Planbureau, laat dat duidelijk
zien. Dat geeft aan dat financiële overwegingen slechts één factor
zijn in alle overwegingen in de beslissing om wel of niet te gaan
werken.â
Deelt de minister de constatering dat het in veel gevallen een
volstrekt achterhaalde en zelfs denigrerende vooronderstelling is dat
prikkels voor arbeidsparticipatie vooral in geld gezocht moeten worden?
De afgelopen jaren is in de Kamer het besef gegroeid dat de eigen
kracht van gezinnen en sociale netwerken moet worden versterkt. Het mag
in ieder geval niet zo zijn dat de overheid door het verstrekken van
subsidies deze netwerken juist verzwakt. Toch is dat wel het geval. Het
is duidelijk dat veel opvang die al in familieverband plaatsvond nu met
overheidssubsidie als gastouderopvang wordt verricht. Vindt de minister
ook dat zoân financieel aantrekkelijke tussenvorm perverse effecten
uitlokt?
Voorzitter. Wanneer we al deze feiten afzetten tegen de doelstelling
van het kabinet om de gestelde overheidsdoelen zo doelmatig mogelijk te
bereiken , ziet de SGP-fractie veel kansen om de kinderopvang
effectiever in te zetten. De SGP-fractie stelt daarom voor om de
effectiviteit van de beschikbare middelen te vergroten. Wat de
SGP-fractie betreft moeten daarbij in ieder geval drie algemene lijnen
worden meegenomen:
1. De toeslag moet gerichter inzetten op specifieke inkomensgroepen en
doelgroepen, de kern van de kinderopvangtoeslag moet zich richten op
lage inkomens en eenoudergezinnen.
2. Er wordt in deze Kamer veel gesproken over het aanpakken van
topinkomens. De SGP-fractie vindt het merkwaardig dat hierbij niet naar
de kinderopvang gekeken wordt. Het is raar dat gezinnen met een inkomen
van 100.000 euro nog subsidie krijgen. Wat ons betreft moet er een
plafond worden ingebouwd rond dit bedrag. Dit maakt het ook financieel
mogelijk om de focus te leggen op lage inkomens en eenoudergezinnen.
3. Het is belangrijk om aan te geven dat de verantwoordelijkheid voor
de opvoeding van ouders voor het belangrijkste deel bij de ouders ligt.
Dat moet ook in de toeslag tot uitdrukking komen. Ouders betalen dus,
mits zij dat kunnen betalen, minimaal de helft van het bedrag voor
opvang.
Graag verneem ik een reactie van de minister op deze drie hoofdlijnen.
Ik overweeg om in tweede termijn moties in te dienen om deze
voorstellen te verwezenlijken.
Naast deze hoofdlijnen is het goed om de effectiviteit van het stelsel
op andere punten nog eens goed door te lichten. Zo worden ouders door
aanbieders vaak verplicht meer uren af te nemen dan zij wensen. Dat is
opmerkelijk, zeker wanneer er weinig concurrentie is. Gaat de minister
hier iets aan doen?
Voorzitter. Er is nog een beleidsprioriteit waarop verbetering mogelijk
is. Het vorige kabinet heeft bij de harmonisatie van kinderopvang en
peuterspeelzalen sterker ingezet op het stimuleren van voor- en
vroegschoolse educatie (VVE). Dat is voor bepaalde doelgroepen zeker
nuttig. Uit recent onderzoek blijkt echter dat de inzet van VVE niet
altijd effectief is. Om resultaat te bereiken is namelijk niet altijd
een programma nodig. Wil de minister hier verder naar kijken? Hoe wordt
voorkomen dat peuterspeelzalen met en zonder VVE hierdoor ongelijk
worden behandeld?