Vorderingen in kort geding tegen het OM in de zaak Wilders afgewezen
Den Haag, 26 november 2011 â De voorzieningenrechter van de rechtbank
âs-Gravenhage heeft vandaag uitspraak gedaan in een kort geding van
diverse personen (vijf individuele eisers en de Stichting Landelijk
Beraad Marokkanen) tegen de Staat der Nederlanden over het optreden van
het openbaar ministerie (OM) in de strafzaak tegen Geert Wilders. De
eisers hebben destijds, met anderen, bij het gerechtshof Amsterdam
geklaagd over de beslissing van het OM om Wilders niet vervolgen. Het
gerechtshof heeft daarop, met zijn beschikking van 21 januari 2009, de
vervolging bevolen. In de strafzaak heeft het OM, bij monde van de twee
behandelende officieren van justitie, geconcludeerd tot vrijspraak.
Doordat een verzoek van Wilders tot wraking van de drie leden van de
Amsterdamse rechtbank is toegewezen, zal het strafproces opnieuw worden
gevoerd.
De vordering van de eisers in het kort geding in Den Haag bestaat uit
drie onderdelen. Zij wensen de vervanging van de officieren van
justitie, die naar hun mening niet loyaal gevolg hebben gegeven aan de
beschikking van het gerechtshof. Zij wensen ook dat de dagvaarding in
de strafzaak wordt aangevuld met diverse passages uit de beschikking
van het hof, die volgens hen daarin ten onrechte ontbreken. In de derde
plaats eisen zij dat het OM wordt bevolen in het requisitoir van de
officieren in de strafzaak beter aan te sluiten bij de beschikking van
het hof.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen.
Ten aanzien van het eerste onderdeel heeft hij overwogen dat het OM
âeen en ondeelbaarâ is. Dit betekent dat het er in wezen niet toe doet
welke officier een bepaalde zaak behandelt. Een officier draagt niet
zijn of haar persoonlijke standpunt uit, maar het standpunt van het OM.
Overigens is het niet aan de rechter om te bepalen wie binnen het OM
met bepaalde taken wordt belast.
Het tweede onderdeel van de vordering vraagt iets van de civiele
rechter wat niet tot zijn taak behoort, te weten het geven van een
opdracht aan het OM tot het formuleren van de dagvaarding in een
strafzaak. Alleen een gerechtshof is, na een beklag op grond van
artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, bevoegd tot het bevelen
van de vervolging. Aan het in deze zaak gegeven bevel heeft het OM in
strikte zin voldaan. Een bevel zoals de eisers wensen is naar het
oordeel van de voorzieningenrechter overigens ook niet nodig om te
bewerkstelligen wat zij willen, namelijk dat de strafrechter rekening
houdt met alle gronden waarop het hof het vervolgingsbevel heeft
gebaseerd. Dat kan de strafrechter immers doen ook als het OM op de
zitting tot een andere afweging komt. De strafrechter is niet aan de
zienswijze van het OM gebonden.
Om deze zelfde reden slaagt ook het derde onderdeel van de vordering
niet.
LJ Nummer
BO5107
Zie het origineel
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 26 november 2010 Naar boven
Gerechtelijke organisatie