Rijksoverheid
Bijlage 1
Antwoorden op de schriftelijke vragen van de toenmalige vaste commissie voor Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit naar aanleiding van de eerste termijn van het algemeen overleg over de
Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) van 7 oktober 2010.
Vraag 1
Kunt u nader specificeren wat de bestuursrechtelijke status van de PAS is? Valt deze onder de
Algemene Wet Bestuursrecht, en staan beslissingen die op basis van de PAS genomen worden
straks open voor bezwaar en beroep?
De vaststelling van de PAS geschiedt door de staatssecretarissen van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie en van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met de provincies. Het
verplichtende karakter van het programma vloeit voort uit de wet. In artikel 19kj van de
Natuurbeschermingswet 1998 is bepaald dat bestuursorganen verplicht zijn om de in het
programma opgenomen maatregelen waarvoor zij bevoegd zijn, tijdig uit te voeren. Deze
verplichting ziet ook op andere overheden dan Rijk en provincies, zoals waterschappen en
gemeenten. De verplichting van artikel 19kj van de Natuurbeschermingswet 1998 brengt overigens
niet alleen mee dat de bestuursorganen de betrokken maatregelen tijdig moeten treffen, maar ook
dat zij moeten voorzien in een effectief toezicht op de naleving van de voorschriften door de
ondernemers en andere normadressaten.
In het programma zijn geen normen opgenomen die zich rechtstreeks richten tot burgers en
bedrijven. Om de doelen van het programma te realiseren is uitwerking in - in het programma
beschreven of genoemde - maatregelen van de bevoegde gezagen nodig. Deze maatregelen
kunnen wel bindend zijn voor burgers. Binding wordt verzekerd via instrumenten als de
vergunningplicht en aanschrijvingsbevoegdheid van de Natuurbeschermingswet 1998 en generieke
wetgeving.
Tegen de besluiten van het bevoegd gezag staat voor belanghebbenden bezwaar en beroep open.
Eventuele belanghebbenden (burgers en bedrijven) kunnen geen bezwaar of beroep instellen tegen
de PAS zelf. Het besluit waarmee de definitieve PAS wordt vastgesteld, is uitgezonderd van beroep
bij de bestuursrechter (artikel 39 Natuurbeschermingswet 1998).
Vraag 2
Kunt u toelichten hoe u de juridische houdbaarheid ziet van de definitieve PAS, in het licht van het
feit dat de Vogel" en Habitatrichtlijn niet door de implementatie in nationale wetgeving buiten
werking kan worden gesteld en uiteindelijk er getoetst moet worden aan de richtlijnen?
De PAS draagt juist bij aan de correcte implementatie van de Vogel5 en Habitatrichtlijn. Immers,
de stikstofproblematiek in de individuele gebieden kan niet geïsoleerd worden bekeken, nu de
achtergronddepositie veroorzaakt door bronnen elders in Nederland en in het buitenland een
belangrijke bijdrage levert aan de stikstofbelasting in de Natura 20005gebieden. De effectiviteit
van de aanpak op gebiedsniveau wordt mede bepaald door de effectiviteit van de maatregelen in
andere gebieden en op landelijk niveau. Dit betekent dat naast de gebiedsaanpak van de
beheerplannen ook een gebiedsoverstijgende aanpak nodig is. De PAS maakt deel uit van de in
artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn vereiste instandhoudingsmaatregelen en
passende maatregelen.
Vraag 3
Hoe denkt u een neergaande depositie te waarborgen als u zelf aangeeft dat emissiereducerende
maatregelen (investeringen) gepaard gaan met groei in bedrijfsomvang en er geen
volumereducerende maatregelen of uitbreiding van het stelsel van dierrechten worden genomen?
In de voorlopige PAS die deze zomer aan de Kamer is toegezonden hebben de bewindslieden van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
aangegeven dat, naast de vraag in hoeverre de technische eisen en aanzien van
ammoniakemissies nog verder kunnen worden aangescherpt, ook het vraagstuk van de omvang
van de nationale veestapel aan de orde is. Voorts hebben zij gesteld dat beide sporen in het
definitieve PAS nader zullen worden uitgewerkt.
Ik zal in lijn met deze afspraak in de definitieve PAS ook het volumespoor uitwerken. Zoals in het
algemeen overleg van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over
duurzame veehouderij van 11 november jl. is afgesproken zal het kabinet de Kamer in april of mei
2011 informeren hoe in de toekomst omgegaan wordt met de omvang van de veehouderij na
2015.
In de PAS worden afspraken gemaakt over de borging van de neergaande depositie. Op het
moment dat blijkt dat de te verwachten effecten van maatregelen tegen vallen, dan zullen
aanvullende of gewijzigde maatregelen getroffen worden, waarbij de betrokken overheden
gezamenlijk een verantwoordelijkheid hebben.
Vraag 4 en 5
Hoe wordt de neerwaartse lijn van depositie onderbouwd en wie maakt deze afweging?
In hoeverre is de KDW nodig om voldoende hellingshoek te krijgen in de neerwaartse trend van
stikstofdepositie en in hoeverre is juridische verankering hiervan wenselijk of nodig?
De hellingshoek is het resultaat van een afweging van verschillende belangen. Voor mij staan twee
uitgangspunten daarbij centraal. De maatregelen moeten haalbaar en betaalbaar zijn (1). De eisen
moeten zo gesteld worden dat innovatie en (bedrijfs)ontwikkeling worden bevorderd. Innovatie is
de motor voor het realiseren van verbetering (2). In samenhang met de ecologische
herstelmaatregelen dient aannemelijk te worden gemaakt dat in ieder geval achteruitgang van de
natuurkwaliteit wordt voorkomen.
Met het vaststellen van de PAS zijn de daarin opgenomen maatregelen en mechanismes juridisch
verankerd. De hellingshoek van de depositiedaling is het resultaat van deze afweging. De KDW
speelt daarbij geen directe rol.
Vraag 6
Hoe ziet u de toepasbaarheid van effectgerichte maatregelen wanneer de ammoniakdepositie in
een gebied continu te hoog is? Hoe langdurig is het effect van het toepassen van effectgerichte
maatregelen bij een continue depositie? Kunt u bevestigen dat het toepassen van effectgerichte
maatregelen bij een mogelijk dalende, maar evengoed te hoge depositie, een structurele
kostenpost vormt omdat de maatregelen voortdurend moeten worden herhaald? Welke kosten zijn
hiermee gemoeid en hoe verhouden die zich op de lange termijn tot de incidentele kosten van een
aanpak bij de bron, zoals het verminderen van het aantal dieren in een bepaald gebied?
Effectgerichte maatregelen moeten bij een voortduring van te hoge stikstofdepositie worden
toegepast. De mate van effectiviteit, en de duurzaamheid ervan, hangt met name af van de nog
aanwezige natuurkwaliteit, de hoeveelheid depositie en de aard van de habitat. In de
herstelstrategieën wordt hierop ingegaan. In die gevallen dat langere tijd sprake blijft van een
overmaat aan stikstof, moeten herstelmaatregelen gedurende langere tijd worden uitgevoerd. In
de definitieve PAS wordt inzicht gegeven in de maatregelen, de kosten en de financiering.
Vraag 7
Hoe zit het met de transparantie van het voorgestelde systeem?
De keuzes en uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de PAS worden expliciet gemaakt in het
definitief programma stikstof. Op gezette momenten wordt ook inhoud en voortgang van de PAS
met maatschappelijke organisaties besproken. Transparantie is hiermee geborgd.
Vraag 8
Kan op basis van de recent gepresenteerde Balans voor de Leefomgeving (PBL), welke laat zien dat
sinds 2000 zowel het stikstof" als het fosfaatoverschot van de bodembalans is afgenomen en de
halvering van de ammoniakemissie van 1990 in 2005, worden geconcludeerd dat het ingezette
beleid werkt, maar dat de effecten met enige vertraging te constateren zijn?
Ja. Verder blijkt uit de gegevens van de Balans voor de Leefomgeving dat er nog steeds een
opgave ligt. Meer inzet van zowel Rijk, provincies als sectoren is nodig om natuurdoelen dichterbij
te brengen.
Vraag 9
Is er nog steeds sprake van een ammoniakgat?
Er is nog een verschil tussen de modelberekeningen en de metingen van concentraties in de lucht.
Om de berekende stikstofdepositie in overeenstemming te brengen met de beschikbare metingen
is er een depositiebijtelling van gemiddeld 235 mol stikstof nodig (op een gemiddelde van1660
mol). Deze bijtelling bestaat uit zowel ammoniak en NOx. Deze bijtelling is echter aanzienlijk lager
dan voorheen.
Vraag 10
Deelt u de mening dat stikstof weliswaar een belangrijke oorzaak voor de achteruitgang van de
soortenrijkdom blijft, maar doordat de gemiddelde toevoer lager (PBL, recente berichtgeving) blijkt
te zijn, deze problematiek beter beheersbaar dan eerder verondersteld?
Ja.
Vraag 11
Op welke wijze wordt rekening gehouden met de zogenaamde omslagpunten (system shifts) van
de vegetatiecompositie in natuurgebieden, waarmee bedoeld wordt dat een voordurende, te hoge
ammoniakbelasting ertoe kan leiden dat onomkeerbare effecten kunnen optreden zoals het verlies
van karakteristieke soorten in een gebied?
Het feit dat deze kantelpunten kunnen voorkomen, is uit de ecologische literatuur bekend. Van veel
habitats is echter niet bekend waar die kantelpunten concreet liggen. In de literatuur waarin de
kritische depositiewaarden worden onderbouwd, zijn er ook nauwelijks aanknopingspunten om
kantelpunten te kunnen onderscheiden. Veelal gaat het om een glijdende schaal van verslechtering
bij toenemende stikstofbelasting. Op dit moment wordt voortvarend gewerkt aan het afronden van
de herstelstrategieën voor de habitats. Daarin wordt dit onderwerp meegenomen. Daarnaast zal uit
de monitoring van gebieden moeten blijken hoe de habitats reageren op de geleidelijke afname van
de stikstofdepositie.
Vraag 12
Kan het behalen van de kritische depositiewaarde (KDW) een rol spelen bij het voldoen aan de
inspanningsverplichting? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Het is de verwachting dat in de komende jaren steeds meer habitats uit de gevarenzone komen
als gevolg van een dalende depositie. Als de KDW is bereikt, is er een grote mate van zekerheid
dat de stikstofbelasting geen negatieve invloed heeft op staat van instandhouding van een
habitattype. Overigens wil ik hier nogmaals benadrukken dat het bereiken van de kritische
depositiewaarde geen toetswaarde is bij vergunningverlening.
Vraag 13
Is het waar dat er in Duitsland vanuit wordt gegaan dat negatieve effecten bij veranderingen in
depositie die kleiner zijn dan 3% van de kritische depositiewaarde verwaarloosbaar zijn? Zo ja, op
welke wijze heeft Duitsland voor een juridische houdbare verankering van deze beleidslijn gezorgd?
Voor zover ik heb kunnen achterhalen is er niet een wettelijke beleidslijn in Duitsland. Wel is er een
uitspraak van de Duitse Raad van State van 14 april 2010 waarin de Raad in dat individuele geval
oordeelt dat de toename van een stikstofdepositie die kleiner is dan 3% van de kritische
depositiewaarde niet significant is. In het kader van de PAS wordt bezien of en op welke wijze er
een grenswaarde kan worden geformuleerd waaronder stikstofdepositie niet significant is.
Vanzelfsprekend wordt de Duitse rechterlijke uitspraak hierbij betroken.
Vraag 14
Klopt de stelling van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat de KDW een experimentele
bepaalde waarde is, met een bandbreedte van 30 tot 70% en in sommige gevallen zelfs een
onzekerheidsmarge van 100% als het gaat om specifieke natuurwaarden op specifieke locaties?
Ja. In zijn algemeenheid klopt deze stelling, maar verschilt per habitattype en gebied. Overigens is
de KDW maar een van de factoren van belang voor de instandhoudingsdoelstellingen.
Vraag 15
Klopt de stelling dat de KDW in sommige gebieden ook in 20 jaar niet te behalen zijn omdat er
geen maatregelen (ook niet het compleet leegmaken van die gebieden) denkbaar zijn die leiden tot
het behalen van de KDW?
Ja. Dit hoeft het stoppen van de achteruitgang van natuurwaarden niet in de weg te staan. Door
uitvoering van herstelstrategieën en de dalende stikstofbelasting kan achteruitgang worden
voorkomen.
Vraag 16
Waarom wordt in het voorlopige PAS de instandhoudingsdoelen nog steeds gelijkgesteld aan het
halen van de KDW?
In de voorlopige PAS wordt de instandhoudingsdoelstelling niet gelijkgesteld aan het halen van de
kritische depositiewaarde. Ook bij een overschrijding van de kritische depositiewaarde kan
verslechtering worden tegengegaan en kwaliteitsverbetering worden bereikt. De uitvoering van een
adequate herstelstrategie is dan noodzakelijk, bijvoorbeeld door hydrologisch herstel en
geïntensiveerd beheer.
Vraag 17 en 33
Op welke wijze wordt de staat van instandhouding gemeten? Kunt u toelichten hoe het begrip
'gunstige staat van instandhouding' door u wordt uitgelegd?
Op welke wijze en hoe frequent wordt er gemonitord met het oog op het verslechteringsverbod?
De staat van instandhouding van een habitattype of soort op landelijk niveau wordt bepaald op
basis van monitoringsgegevens. De wijze van gegevensinzameling verschilt per soort en per
habitattype. Belangrijke meetnetten zijn het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM), de monitoring
van de Ecologische Hoofdstructuur door provincies en terreinbeheerders, de monitoring
waterstaatkundige toestand des lands (MWTL) en de monitoring van de Waddenzee (TMAP). De
staat van instandhouding wordt aan de Europese Commissie gerapporteerd in een door de
Europese Commissie vastgesteld formulier. Het begrip 'gunstige staat van instandhouding' is
gedefinieerd in artikel 1 van de Habitatrichtlijn. De Europese Commissie geeft daaraan uitleg in het
document 'Explanatory Notes and Guidelines, Assessment, monitoring and reporting under Article
17 of the Habitats Directive'. Daarin staat ook de systematiek voor de beoordeling van de staat van
instandhouding weergegeven.
Vraag 18
Deelt u de mening dat het doel van PAS is het bereiken van een goede staat van instandhouding,
niet het bereiken van de KDW als zodanig?
Ja.
Vraag 19
Zijn er voldoende middelen om de maatregelen in de PAS uit te voeren, en om voldoende
ontwikkelruimte te scheppen? Hoe is vastgesteld dat deze binnen het Investeringsbudget Landelijk
Gebied (ILG) (voldoende) prioriteit krijgen?
In het proces van totstandkoming van het programma wordt in beeld gebracht welke kosten
hiermee zijn gemoeid. Vervolgens zal worden bekeken welke financieringsmogelijkheden er zijn,
hierbij worden ook de ILG5budgetten betrokken. De regering heeft daarnaast extra middelen
uitgetrokken voor de PAS.
Vraag 20
Wie is verantwoordelijk voor monitoring en handhaving van de PAS? Wie verdeelt de ontstane
ontwikkelruimte?
In het programma maken Rijk en provincies afspraken over de monitoring en handhaving en
verdeling van ontwikkelruimte.
Vraag 21
Wie is het aanspreekpunt voor eventuele overschrijdingen van de ontwikkelruimte? Wie wordt er
aangesproken, wanneer een overschrijding niet aan één partij toe te kennen valt?
Alleen beschikbare ontwikkelruimte wordt verdeeld.
Vraag 22, 23, 25, 26, 27 en 28
Waarom wordt alle emissiewinst door toepassing van best beschikbare technieken gebruikt als
ontwikkelingsruimte, hoe wordt op deze manier gewaarborgd dat de veronderstelde depositiedaling
daadwerkelijk plaatsvindt?
Klopt het dat de ontwikkelruimte het verschil is tussen al afgesproken generiek beleid (Besluit
Huisvesting) en extra maatregelen zoals in de PAS geformuleerd (aanscherping emissiearm
uitrijden, staleisen rundvee, voerspoor)? Zo nee, waar bestaat de ontwikkelruimte dan uit?
Deelt u de mening dat binnen de dalende stikstofbelasting ruimte gecreëerd wordt voor (nieuwe)
activiteiten voor die sectoren die daarvoor inspanning doen?
De DPAS stelt de beschikbare ontwikkelruimte per gebied, de verdeling over sectoren en projecten
en mechanismen voor verdeling en toekenning vast wordt in de periode van het voorlopige PAS
naar de definitieve PAS bezien in hoeverre het PAS eenvoudig en zonder al te hoge administratieve
lasten kan worden gerealiseerd?
Over het verdelen van de ontwikkelruimte zijn nog veel vragen en veel onduidelijkheden. Hoe gaat
de verdeling van de ontwikkelruimte in zijn werk?
Als één sector veel inspanning levert krijgt zij dan dezelfde ruimte terug?
De indruk ontstaat dat omdat landbouw op de meest kosteneffectieve wijze kan bijdragen aan
stikstofreductie dan ook maar het meeste moet doen terwijl vervolgens onduidelijk is wat met de
extra ruimte gebeurd. Kan hier helderheid over worden verschaft?
De omvang van de ontwikkelruimte en hoe de ontwikkelruimte verdeeld gaat worden is nog
onderwerp van uitwerking. De definitieve PAS zal antwoord geven op deze vragen.
Vraag 24
Deelt u de mening dat ontwikkelingsruimte niet per definitie door extra maatregelen te nemen
ontstaat maar bijvoorbeeld ook door verleggen van wegen, verplaatsen van bedrijven of het
stoppen van bedrijven?
Ja. In principe kan ontwikkelruimte ontstaan door elk type maatregel die leidt tot depositieafname
van een gebied. Het verleggen van wegen ligt hierbij gezien de vereiste van haalbaarheid en
betaalbaarheid van maatregelen overigens niet direct voor de hand.
Vraag 29
U heeft steeds uiteengezet dat aan aanwijzingsbesluiten op last van de Europese Commissie
uiterlijk 31 december 2010 definitief moeten worden vastgesteld. Hoe verhoudt dit zich tot het
bericht van het PBL (schriftelijke beantwoording van openstaande vragen uit rondetafelgesprek;
d.d. 20 september 2010) dat de meeste landen de aanwijzing van Natura 2000 gebieden nog niet
formeel hebben afgerond en dat naar verwachting ca. 75% van de landen in 2011"2014 de
aanwijzing pas formeel zullen afronden?
De deadline voor het definitief moeten aanwijzen van gebieden is afhankelijk van het moment van
vaststellen van de communautaire lijst met Habitatrichtlijngebieden. Dit vaststellen is door
Europese Commissie gefaseerd uitgevoerd. Europa is in het kader van Natura 2000 ingedeeld in
een aantal (9) verschillende biogeografische regio's. Nederland behoort volledig tot de Atlantische
regio, samen met onder andere Ierland en het Verenigd Koninkrijk en delen van de lidstaten die
grenzen aan de Atlantische kust. De communautaire lijst voor de Atlantische regio is vastgesteld in
december 2004. De habitatrichtlijn (artikel 4, lid 4) eist dat de betrokken Lidstaat de gebieden zo
spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar na plaatsing op de communautaire lijst, definitief
aanwijst Voor deze gebieden is dat december 2010.
Er zijn meerdere redenen waarom veel lidstaten later zijn met het formeel afronden van de
implementatie van Natura 2000.
Veel lidstaten behoren (deels) tot biogeografische regio's waarvan de communautaire lijsten later
zijn vastgesteld, met als gevolg dat deze lidstaten pas later dan 2010 de aanwijzing volledig moet
hebben afgerond.
Sinds 2004 is de EU uitgebreid met 12 nieuwe lidstaten (10 in 2004 en 2 in 2007). Deze lidstaten
zijn later begonnen met de implementatie van Natura 2000, waardoor voor lijst met gebieden van
de betreffende regio's later is aangevuld. De deadline voor het definitief aanwijzen van deze
gebieden is ook 6 jaar na vaststelling van de lijst.
Na het vaststellen van de eerste versie van de communautaire lijst zijn door diverse lidstaten nog
gebieden toegevoegd, voor deze gebieden geldt dat ze 6 jaar na plaatsing op de lijst definitief
aangewezen moeten worden.
Veel lidstaten kampen met problemen rond het implementatieproces, met vertraging van het
aanwijzingsproces als gevolg 1.
Vraag 30
Op welke manier wordt de inspanningsverplichting door Europa gecontroleerd?
Er is niet zozeer sprake van een inspanningsverplichting, maar een resultaatsverplichting voor het
uitvoeren van een pakket maatregelen waarmee de instandhoudingsdoelen zullen worden bereikt.
Indien uit monitoring blijkt dat de doelstellingen gevaar lopen zal het maatregelenpakket moeten
worden bijgesteld. De richtlijn stelt geen termijn waarbinnen die doelstellingen in de Natura 20005
gebieden moeten zijn gerealiseerd. Wel eist het beginsel van loyale samenwerking (voorheen
'gemeenschapstrouw') van het EU Verdrag dat een reële inspanning wordt geleverd om binnen een
redelijke termijn een gunstige staat van instandhouding te realiseren voor de te beschermen
habitats en soorten. Tussentijdse achteruitgang van de natuurwaarden moet daarbij worden
voorkomen.
Bij het opstellen van het programma stikstof moeten voor de te nemen maatregelen tevoren de
sociaaleconomische gevolgen zijn onderzocht en gewogen op haalbaarheid en betaalbaarheid. Het
gaat hier om een invulling van artikel 2 lid 3 van de Habitatrichtlijn dat voorschrijft dat bij de
maatregelen rekening wordt gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel
gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. De maatregelen zullen zo moeten worden
ingevuld en in de tijd worden gefaseerd dat van alle sectoren die bijdragen aan de
stikstofproblematiek een reële inspanning wordt gevraagd die er met zekerheid toe leidt dat binnen
een reële termijn de instandhoudingsdoelen voor de onderscheiden Natura 20005gebieden worden
gerealiseerd.
Op grond van artikel 17 van de Habitatrichtlijn moet elke lidstaat elke zes jaar een verslag zenden
aan de Europese Commissie over de toepassing van de in het kader van deze richtlijn genomen
maatregelen en hun effecten. Het verslag wordt aan de Commissie toegezonden en openbaar
gemaakt.
Vraag 31
Wat zijn de minimale eisen die Europa stelt aan instandhoudingsdoelstellingen?
Klopt het dat Europa niet stelt dat een instandhoudingsdoel gelijk is aan de KDW?
Het klopt dat Europa niet stelt dat de kritische depositiewaarde gelijk is aan het
instandhoudingsdoel. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 12 en 16. De
1 R.C. Van Apeldoorn, R.W. Kruk, I.M. Bouwma, F. Ferranti, G. De Blust and A.R.J. Sier; NATURA2000; Information and communication
on the designation and management of Natura2000 sites; Summary Main Report 1: The designation in 27 EU Member States
instandhoudingsdoelstellingen moeten zodanig zijn geformuleerd, in termen van behoud of herstel,
dat ze tezamen- op landelijk niveau - leiden tot een gunstige staat van instandhouding van de
betrokken habitats in Nederland. Bij de doorvertaling op gebiedsniveau in de aanwijzingsbesluiten
is het behoud van de huidige situatie - met 7 oktober 2004 als referentiepunt - de ondergrens:
artikel 4 lid 5 in samenhang met artikel 6 lid 2 HRL verplicht de lidstaat er immers toe om zodra
gebieden op de lijst van gebieden van communautair belang zijn geplaatst passende maatregelen
te nemen om te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in
de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de
soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van
de habitatrichtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.
Vraag 32
Hoe wordt 'verslechtering' gedefinieerd vanuit de Vogel" en Habitatrichtlijn en welke definitie past u
toe? Hoe wordt verslechtering geconstateerd, welke inspanningen worden verricht om
verslechtering van habitats in kaart te brengen? Ten opzichte van welk moment wordt
bekeken/gemeten of er verslechtering optreedt en kunt u deze keuze toelichten?
De Europese Commissie heeft in een interpretatiedocument (Beheer van "Natura 2000"5gebieden;
De bepalingen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn) uitgewerkt wat onder verslechtering van een
habitat moet worden verstaan: "Verslechtering van de kwaliteit van een habitat treedt op wanneer
in een bepaald gebied de door dit habitat ingenomen oppervlakte afneemt of wanneer het met de
specifieke structuur en functies die voor de instandhouding van het habitat op lange termijn
noodzakelijk zijn, dan wel met de staat van instandhouding van de met dit habitat geassocieerde
typische soorten, in dalende lijn gaat in vergelijking met de begintoestand. Deze evaluatie
geschiedt in het licht van de bijdrage van het gebied tot de coherentie van het netwerk." Bij deze
definitie sluit ik aan.