Promotie Mw. drs. N. van der Bol
Titel proefschrift
Managing Metropolitan Complexity
---
Promotors:
Prof.dr.ing. G.R. Teisman
Prof.dr. J. Edelenbos
---
Datum
03 december 2010 11:30
---
Locatie:
Woudestein, senaatszaal
---
Faculteit
Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW)
Regionale ruimtelijke besluitvorming stroef door angst-management
Beleidsambtenaren moeten kritischer zijn op eigen werkwijze
Beleidsambtenaren zijn zo op hun hoede voor de verstorende invloed van
anderen, dat ze elkaar buiten spel zetten. Dat stelt Nancy van der Bol
in haar proefschrift `Metropolitaanse complexiteit managen: Problemen
rond metropolitaans management begrijpen vanuit een publiek
managersperspectief'. Zij concludeert dat beleidsambtenaren elkaar vaak
buiten sluiten, omdat ze bang zijn dat de stroom van politici,
managers, teamleiders en collega's van verschillende organisaties met
hun belangen en wensen het verloop van hun werk dwarsbomen. Maar in de
praktijk is de ontwikkeling van stedelijke ruimte hiervan de dupe. Van
der Bol promoveert op vrijdag 3 december 2010 aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam.
In haar proefschrift gaat Van der Bol in op de rol van
beleidsambtenaren in de Randstad bij het bewerkstelligen van
ontwikkelingen in de grootstedelijke ruimte die voor het aantrekken van
grote multinationals nodig zijn. In de praktijk blijken de benodigde
ruimtelijke aanpassingen zoals nieuwe infrastructuur echter niet
gemakkelijk te realiseren. De hoge onzekerheid bij stedelijke
besluitvorming leidt onder beleidsambtenaren tot op angst-gebaseerd
management, stelt zij.
Van der Bol sprak ambtenaren die betrokken waren bij projecten als
Stedenbaan, Zuidplaspolder, As Leiden-Katwijk, Randstad Urgent en
Randstad 2040. Uit haar studie in de zuidelijke Randstad blijkt dat het
voorbereiden van investeringen niet eenvoudig is. Er melden zich
dagelijks vele organisaties met verschillende belangen en wensen. Die
kunnen het verloop van het werk van de ambtenaar dwarsbomen. Er is voor
de ambtenaar dan ook alles aan gelegen om eventuele negatieve invloed
van belangen en wensen te voorkomen.
Dat doen ze door een sterk onderscheid te maken tussen wat ze wél tot
hun werk rekenen, en wat niet. Daarbij maakt de auteur een onderscheid
tussen `organisatie-managers', `regio-managers' en
`interventie-managers'. Waar de een zich vooral richt op zijn plaats in
de organisatie, richt de ander zich op zijn coördinerende rol en richt
weer een ander zich op de taak die volbracht moet worden. Wanneer
politici, managers, teamleiders en collega's geen deel uitmaken van dit
werkterrein laat de beleidsambtenaar ze zo veel mogelijk buiten
beschouwing.
Hierin ligt de dreiging voor het realiseren van grootschalige
investeringen in de omgeving. Door uit te gaan van mogelijke
tegenwerking van anderen sluiten beleid ontwikkelende ambtenaren elkaar
buiten. Terwijl zij elkaar juist zouden kunnen aanvullen, ten bate van
het gerealiseerde leefklimaat en de kwaliteit van de infrastructuur.
Aanbevolen wordt dan ook dat ambtenaren kritisch zijn over hun eigen
werkwijze, om deze te kunnen veranderen. Door te beseffen dat hij de
invloed van anderen buiten sluit, zet de ambtenaar de eerste stap om
uitwisseling van belangen en wensen mogelijk te maken. Hiervan zal de
kwaliteit van de ruimte, en daarmee de economische aantrekkelijkheid
in de grote stedelijke regio profiteren,.
Erasmus Universiteit Rotterdam