Rijksoverheid
7 december 2010
Onderzoek naar de mogelijkheden van het opnemen van een
beperking op grond waarvan een minderjarig kind van een
vreemdeling een verblijfsvergunning kan krijgen
Achtergrond
Op 22 april 2010 heeft uw Kamer een door de leden Spekman en Anker
voorgestelde motie (Kamerstuk 19 637, nr. 1340) aangenomen waarin de
regering wordt verzocht in de Vreemdelingenwet 2000 en in het
Vreemdelingenbesluit 2000 een beperking op te nemen op grond waarvan een
minderjarig kind van een vreemdeling een verblijfsvergunning kan krijgen.
Daarbij wordt de regering gevraagd de volgende voorwaarden op te nemen en uit
te werken:
"h het betreffende kind is geworteld in de Nederlandse samenleving;
"h het kind heeft, mede door toedoen van de Nederlandse overheid, meer dan
acht jaren in Nederland verbleven; en
"h het kind heeft minimaal twee jaren rechtmatig verblijf in Nederland gehad.
In reactie op deze motie heeft de toenmalige minister van Justitie bij brief van 1
juni 2010 (Kamerstuk 19 637, nr. 1345) aangegeven dat het kabinet het
noodzakelijk acht te onderzoeken of er een mogelijkheid is om op een wijze
invulling aan de motie te geven die het risico minimaliseert dat ouders met
kinderen die niet rechtmatig in Nederland verblijven niet langer gericht zullen zijn
op terugkeer, maar gestimuleerd zullen worden zich in de illegaliteit te begeven
met het vooruitzicht dat zij zich op enig moment kunnen beroepen op de in het
amendement voorgestelde regeling.
In de achterliggende periode is daartoe in kaart gebracht of er scenario's zijn
waarin dit risico wordt weggenomen, dan wel tot aanvaardbare omvang wordt
beperkt. Uiteindelijk ben ik ervan overtuigd dat het niet mogelijk is een scenario
op te stellen waarin daaraan wordt voldaan anders dan in het huidige beleid het
geval is. De uitvoering van de motie wordt dan ook niet verantwoord en wenselijk
geacht. De uitvoering zou daarnaast haaks staan op mijn uitgangspunt van een
zorgvuldig en gereglementeerd migratiebeleid dat duidelijkheid biedt aan alle
vreemdelingen die een zorgvuldige toelatingsprocedure hebben doorlopen. De
bevindingen met betrekking tot de verschillende scenario's inzake de uitvoering
van de motie treft u aan in de bijlage bij deze brief.
Conclusie naar aanleiding van de bevindingen
Het opnemen van een beperking in de Vreemdelingenwet 2000 op grond waarvan
een minderjarig kind van een vreemdeling onder voorwaarden een
verblijfsvergunning kan krijgen betekent dat gezinnen met minderjarige kinderen
van wie het asielverzoek definitief is afgewezen (op de langere termijn) toch nog
uitzicht kunnen krijgen op een verblijfsvergunning. Zoals in de bevindingen is
beschreven zal dit in een aantal gevallen gezinnen stimuleren om niet mee te
werken aan het vertrek, maar in plaats daarvan te proberen om (al dan niet in de
illegaliteit) de termijn van acht jaren 'vol' te maken.
Uitvoering van de motie zou er derhalve toe kunnen leiden dat gezinnen met
minderjarige kinderen meer dan voorheen zullen kiezen voor een langdurig
verblijf in de illegaliteit, hetgeen twijfels oproept over de vraag of uitvoering van
deze motie daadwerkelijk het belang van het kind dient. Het is immers juist in het
belang van het kind dat hij of zij snel duidelijkheid verkrijgt over het
verblijfsperspectief.
Het kabinet acht het van groot belang om te voorkomen dat er situaties ontstaan
waarin gezinnen met minderjarige kinderen acht jaar (of langer) in Nederland
verblijven zonder verblijfsvergunning. Het kabinetsbeleid is er dan ook op gericht
illegaal verblijf van vreemdelingen in het algemeen en van kinderen in het
bijzonder tegen te gaan. In het Regeerakkoord is expliciet opgenomen dat in het
kader van het terugkeerbeleid prioriteit wordt gegeven aan gezinnen met
minderjarige kinderen. Mede tegen die achtergrond acht ik uitvoering van de
motie niet verantwoord.
De minister voor Immigratie en Asiel,