Sociale segregatie op basisscholen in Amsterdam

08/12/2010 06:00

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO)

Niet het specifieke onderwijsaanbod, en ook niet de tegenstelling tussen 'zwart' en 'wit', maar vooral de herkenning van de sociale klasse (van 'ons soort mensen') is de belangrijkste drijfveer achter de schoolkeuze van hoger opgeleide ouders. Althans, dat leert een casestudy naar basisscholen in Amsterdam-Noord, met als titel:

Je voelt het gewoon.

Een onderzoek naar schoolkeuze en segregatie in Amsterdam-Noord

Uitgebracht door de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO).

In het onderzoek is op vier dicht bij elkaar gelegen basisscholen in Amsterdam-Noord gekeken naar de overwegingen van ouders bij het maken van een schoolkeuze, als ook naar hun opvattingen over segregatie. Terwijl voor lageropgeleide ouders de 'kleur' van de school een rol speelt, is dat niet het geval voor hogeropgeleide ouders. Zij kiezen vooral op basis van sociale gelijkgestemdheid. "Deze kinderen passen gewoon niet bij elkaar", "Het paste gewoon sociaal gezien" en "Je voelt het gewoon", zijn enkele illustratieve uitspraken. Meer dan lageropgeleide ouders blijken hogeropgeleiden de schoolkeuze ook zelf in de hand te hebben. Voor lageropgeleiden is het iets dat hen meer 'overkomt'.

Het resultaat is een sterk gesegregeerde situatie op de onderzochte basisscholen. Hoewel de scholen formeel verwijzen naar hun oorspronkelijke achtergrond (katholiek, protestants, openbaar of algemeen bijzonder), onderscheiden ze zich in de praktijk vooral op basis van een sociaaleconomisch en sociaal-cultureel profiel. Ze staan bekend als 'witte eliteschool', 'zwarte school', 'witte arbeidersschool' en 'gemengde eliteschool'. Beleidsinitiatieven om deze segregatie te keren sorteren niet altijd het gewenste effect. Zo werkt de voorschoolse educatie, bedoeld om achterstanden aan te pakken, in de praktijk averechts uit. Kinderen van een voorschool gaan in de praktijk vrijwel automatisch naar de 'bijpassende' basisschool, waarmee de segregatie tussen hoger en lager opgeleid eerder gestimuleerd dan belemmerd wordt.

Het onderzoek geeft daarmee inzicht in de paradox dat enerzijds veel Nederlanders meer onderlinge sociale cohesie wensen en dat anderzijds dit in de praktijk maar niet tot stand komt. De achtergrond van deze paradox lijkt eenvoudig: in de eigen situatie kiezen ouders nu eenmaal liever voor contact met gelijkgestemden, met oog op hun kinderen en zichzelf. Veranderen hoeft voor hen niet, want sociaal gezien staan bepaalde groepen gewoon te ver van elkaar af.

Het onderzoek is als afstudeeropdracht uitgevoerd door Dionne Zeldenrijk binnen het adviestraject Sociale stijgers en dalers, waarover de RMO in 2011 advies uitbrengt. Het is te bestellen en te downloaden via www.adviesorgaan-rmo.nl





http://www.adviesorgaan-rmo.nl