Rijksoverheid


Wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde een korting te kunnen toepassen op de toeslag voor de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar

Memorie van Antwoord Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van het voorlopig verslag van het voorbereidend onderzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde een korting te kunnen toepassen op de toeslag voor de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar De leden van de CDA-fractie hebben een vijftal vragen gesteld. Deze leden wijzen er ten eerste op dat de partnertoeslag voor de populatie die onder het regime valt van vóór 1 februari 1994 30% bedraagt en voor de populatie daarna 50%. De leden vragen zich af of de populatie van vóór 1 februari 1994 een korting van 8% van de 30% krijgt en de populatie daarna een korting van 8% van 50%. En of dit dan niet een vorm van leeftijddiscriminatie is. De regering is zich ervan bewust dat een korting van 8% voor de geringe populatie waarvan het recht op partnertoeslag al van vóór 1 februari 1994 dateert in absolute bedragen minder hoog is dan voo r de populatie na deze datum. Dit geldt echter ook in het geval de partnertoeslag vanwege inkomsten van de jongere partner, dan wel vanwege een onvolledige opbouw wordt gekort. Het voornoemde verschil in absolute bedragen vloeit direct voort uit de eerdere, destijds overtuigend onderbouwde keuze om de verhouding ouderdomspensioen/partnertoeslag te wijzigen. De regering is dan ook van mening dat noch die wijziging noch het voorliggende wetsvoorstel tot leeftijdsdiscriminatie heeft geleid respectievelijk zal leiden. Verder merken de leden van de CDA-fractie op dat de minister bij de behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer heeft aangegeven dat de korting overeenkomt met twee weken werken. De leden vragen of de regering kan aangeven welk percentage oudere werkzoekenden, die vaak geen werkervaring hebben, op korte termijn daadwerkelijk werk vindt. En als de jongere partner werk zou vinden, is het dan niet zo dat dit inkomen gekort wordt op de partnertoeslag? Hoeveel zou een jon gere partner moeten gaan verdienen om de maximale korting op de toeslag incl. de door het werken gekorte toeslag te compenseren? De regering beschikt niet over specifieke gegevens over de werkhervattingskansen van oudere werkzoekenden. Wel bekend is dat de arbeidsparticipatie van ouderen de afgelopen jaren duidelijk gestegen is. Onder 55-plussers steeg de netto arbeidsparticipatie van 33,6% in 2000 naar 47,9% in 2009. Onder 60-plussers van 15,5% in 2000 naar 30,1% in 2009. De toets op het inkomen van de jongere partner is zodanig vormgegeven dat 15% van het minimumloon, dat wil zeggen ruim 200 op maandbasis, wordt vrijgelaten. Dat betekent dus dat er over eventuele inkomsten ter compensatie van het bedrag waarmee de partnertoeslag wordt gekort (ca. 45 netto per maand) geen extra korting van de partnertoeslag zal plaatsvinden. De leden van de CDA-fractie refereren eraan dat een van de argumenten voor de korting de gestegen levensverwachting betreft. De leden vragen zich af of het niet zo is dat door de gestegen levensverwachting de AOW-leeftijd verhoogd gaat worden naar 66 jaar en later eventueel 67 jaar? De leden wijzen er op dat deze verhoging niet plotseling plaatsvindt, maar dat mensen de tijd hebben om aan de wijziging te wennen en eventueel andere maatregelen te nemen. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de stijging van de levensverwachting nu plotseling zo groot is dat met aanpassing geen moment meer gewacht kan worden? De regering ziet zich genoodzaakt een onderscheid te maken tussen de houdbaarheid van de overheidsfinancin op korte en langere termijn. Een eventuele leeftijdsverhoging van de AOW moet nadrukkelijk gezien worden als een maatregel die kan bijdragen aan de houdbaarheid op de langere termijn. Daarnaast is reeds in de beleidsagenda van de SZWbegroting 2010 aangegeven dat er ook voor de korte termijn een herschikking op de begroting nodig is, voornamelijk als gevolg van uitvoeringstegenvallers. Bewindslieden dienen daarbij tegenvallers binnen de eigen begroting op te lossen. Het voorliggende voorstel moet in dit kader bezien worden, en dient zodoende een bijdrage te leveren aan de budgettere problematiek op de korte termijn. Verder wijzen de leden van de CDA-fractie erop dat in het op 4 juni 2010 door de sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) gesloten Pensioenakkoord ook voorstellen worden ged aan voor de toekomstbestendigheid van de AOW. Het Pensioenakkoord koppelt de ontwikkeling van de AOW aan de ontwikkeling van de aanvullende pensioenen. In het Akkoord staat te lezen: "De aanpassingen van de AOW in de eerste pijler en de arbeidspensioenen in de tweede pijler dienen op elkaar te zijn afgestemd door in beide pijlers rekening te houden met de stijgende levensverwachting. De AOW moet tevens een robuuster fundament voor het integrale stelsel worden." Verderop: "De AOW-uitkering zal met ingang van 2011 worden gekoppeld aan de ontwikkeling van de verdiende lonen. De budgettaire gevolgen hiervan kunnen worden opgevangen door een geleidelijke beperking van de fiscale ouderenkortingen en de AOW-tegemoetkoming."

De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe de nu voorgestelde wijziging zich verhoud tot het Pensioenakkoord? Blijft dit Akkoord in stand of vinden de sociale partners in de STAR dat dan ook het Pensioenakkoord niet meer geldt? Ik ben op dit moment in overleg met de sociale partners over het pensioenakkoord. Over de uitkomsten van dit overleg wil ik op dit moment niet vooruitlopen. Uiteindelijk hoop ik in het vroege voorjaar te kunnen komen tot een breder sociaal akkoord met werkgevers en werknemers over tenminste de aanvullende pensioenen, de AOW en de arbeidsmarkt voor ouderen. De leden van de CDA-fractie constateren voorts dat de Tweede Kamer op 23 november 2010 het wetsvoorstel heeft aangenomen. Volgens de nota naar aanleiding van het verslag zal de Sociale Verzekeringsbank (SVB) kort na de accordering door de Tweede Kamer de klanten die al een AOW-toeslag ontvangen en de klanten die in de nabije toekomst een AOW-toeslag ontvangen, informeren over de wetswijziging en de ge volgen daarvan, onder voorbehoud van accordering van de Eerste Kamer. De leden vragen zich af of de SVB haar klanten al heeft geïnformeerd. De leden vragen tot slot of de regering het niet erg laat vindt, zeker omdat de klanten ook nog moeten reageren als zij menen dat de korting niet of niet volledig zou moeten worden toegepast. Zowel de SVB als het Ministerie brengt al sinds enige tijd publiciteit naar buiten over dit wetsvoorstel, ondermeer via hun websites. De SVB heeft specifiek haar clinten die met de korting te maken kunnen krijgen, direct na de besluitvorming in de Tweede kamer per brief op de hoogte gebracht van het voornemen. Daarbij is een termijn van 4 weken gesteld voor het leveren van inkomensgegevens, indien men van mening is dat de korting niet (volledig) toegepast zou dienen te worden. Overigens gaat het grosso modo om dezelfde gegevens die men al gewend was voor de jongere partner aan te leveren ten behoeve van de inkomenstoets voor deze jongere partner. Ook de l eden van de fractie van de PvdA hebben enige vragen gesteld. De leden van de PvdA-fractie menen dat de voorspelbaarheid en eenvoud van de AOW in het geding is met dit wetsontwerp, waar ook de Raad van State op wijst. De leden vragen of de regering nog eens kan toelichten waarom voor een dergelijk bedrag de wetgever een principieel punt van de AOW wil aantasten, te meer daar de doelgroep zelf geen enkele schuld draagt voor de ontstane tekorten op de begroting van zijn ministerie. De opmerkingen ten aanzien van de aantasting van het principe van eenvoud en voorspelbaarheid binnen de AOW, door ondermeer de Raad van State, ziet niet zozeer op de korting zelf als veel meer op de te introduceren inkomensgrens. De regering is zich er terdege van bewust dat deze inkomensgrens niet ten goede komt aan de eenvoud van de AOW.



Maar gezien het belang dat de regering tevens hecht aan het voorkomen dat de maatregel onevenwichtig neerslaat bij de mensen die het sterkst afhankelijk zijn van de partnertoeslag acht men deze beperkte uitbreiding verantwoord. De leden van de PvdA-fractie wijzen er verder op dat in de toelichting op de wet wordt gesproken over de houdbaarheidsproblematiek. Deze leden vragen zich af of de regering daarmee bedoelt te zeggen dat de AOW in de huidige vorm, inclusief de al genomen maatregelen die ingaan in 2015, niet houdbaar is op termijn? De vergrijzing en de stijgende levensverwachting zorgen voor stijgende uitgaven aan de AOW. Op langere termijn komt hierdoor de houdbaarheid van de AOW onder druk te staan. Om ook voor toekomstige generaties een stelsel van publieke voorzieningen, sociale zekerheid, zorg en pensioenen te kunnen waarborgen is het nodig dat de AOW-gerechtigde leeftijd wordt verhoogd. Ik ben hierover in gesprek met de sociale partners. Voorts vragen de leden van de P vdA-fractie zich af of ook overwogen is deze maatregel alleen te laten ingaan voor nieuwe gevallen of was van meet af aan duidelijk dat de opbrengst dan te laag zou zijn? Als was gekozen voor een korting voor alleen nieuwe gevallen, dan had deze meer dan 30% moeten bedragen om in 2011 een vergelijkbare besparing te verwezenlijken (of ruim 15% om over de periode 2011-2015 cumulatief een vergelijkbare besparing te halen). Bovendien was het dan budgettair niet mogelijk geweest om de laagste inkomens vrij te waren van de korting. De regering vond dit niet wenselijk en heeft daarom gekozen voor een gematigder generieke korting van 8%. De leden van de PvdA-fractie refereren eraan dat de minister in de toelichting stelt dat de bezuiniging uitgevoerd moet worden binnen de begroting van zijn ministerie en dat koopkracht en participatie moeten worden ontzien. De leden vragen zich af of, afgezien van het feit dat het wetsvoorstel wel (enige) invloed heeft op de koopkracht en dit koopkrachtar gument volgens deze leden dus niet zo heel sterk is, de minister nog alternatieven heeft overwogen om het gevraagde bedrag bij elkaar te krijgen. En voorts vragen deze leden zich af, omdat deze wet naar hun mening een principiële wijziging van de AOW betreft, of de minister nog overwogen heeft naar het kabinet te gaan om de vraag te bespreken of een principiële wijziging opweegt tegen bezuinigingen buiten zijn portefeuille. Reeds in de begroting voor 2010 werden maatregelen op het terrein van de AOWpartnertoeslag aangekondigd. Een onderdeel hiervan betrof de volledige afschaffing van de toeslag voor AOW'ers met partners tot 55 jaar. Aangezien dit voorstel tijdens de begrotingsbehandeling van SZW in december 2009 op veel kritiek stuitte in zowel de Tweede



Kamer als de maatschappij is door het vorige kabinet besloten dit voorstel in te trekken. De Tweede Kamer is hiervan in februari 2010 per brief op de hoogte gebracht. Door de besparing middels een generieke korting van 8% te spreiden over bijna de gehele populatie rechthebbenden op de partnertoeslag wordt voorkomen dat een selectieve groep met heel forse inkomenseffecten wordt geconfronteerd. De leden van de PvdA-fractie vragen zich verder af of de regering het verantwoord acht dergelijke maatregelen in de Eerste Kamer te laten aannemen 10 dagen voor de ingangsdatum, los van de vraag of de SVB in staat is deze maatregel op tijd in te voeren. De leden vragen zich daarbij af of de wet daarmee niet een trekje van terugwerkende kracht krijgt. Van terugwerkende kracht is geen sprake en terugwerkende kracht kan bij een dergelijke belastende maatregel ook niet aan de orde zijn. De partnertoeslag zal dan ook pas worden gekort vanaf het moment dat het onderhavige wetsvoorstel is aangenome n en in werking is getreden. De regering is zich er wel van bewust dat de termijn tussen de parlementaire behandeling en de voorgenomen ingangsdatum kort is. Daar staat tegenover dat maatregelen op het terrein van de partnertoeslag reeds in september 2009 zijn aangekondigd in de SZW-begroting en vervolgens in februari 2010, na discussie in de Tweede Kamer en in de maatschappij, tot het huidige voorstel zijn gevormd. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wat er gebeurt als de wet niet wordt aangenomen. De leden vragen of er dan alleen onnodige kosten gemaakt zijn, of dat er dan ook nog andere gevolgen zijn. De leden vragen zich verder af waarom de regering in deze tijd waarin geld zo schaars is het risico neemt om kosten te maken die wellicht niet gemaakt hadden hoeven worden. Om invoering per 1 januari 2011 te kunnen realiseren was het noodzakelijk dat er in de uitvoering reeds in de loop van 2010 de nodige voorbereidingen werden getroffen. Daarbij moet ondermeer gedacht wor den aan het aanpassen van systemen. De regering is zich er continu van bewust geweest dat het treffen van voorbereidingen nog voordat het voorstel is aangenomen financile risico's met zich meebrengt. Het alternatief was om de voorbereidingen pas van start te laten gaan na de parlementaire goedkeuring. Aangezien dit een forse verschuiving van de te realiseren invoeringsdatum zou hebben betekend, zouden de eventuele kosten in termen van besparingsverliezen bij dit alternatief een veelvoud van de voorbereidingskosten hebben bedragen. Iedere maand uitstel gaat gepaard met een besparingsverlies van ca. 9 mln. Over heel 2011 gaat het om een besparingsbedrag van 105 mln. Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie of het juist is dat de SVB inmiddels brieven heeft verstuurd waarin de korting van 8% wordt aangekondigd. De leden vragen of de



regering dat niet over de rand van het bestuurlijk betamelijke vindt, zelfs als meegewogen wordt dat in die brieven het voorbehoud met betrekking tot aanname door de Eerste Kamer is gemaakt. De SVB heeft inmiddels brieven verstuurd naar al haar clinten die met de korting te maken kunnen krijgen. Gezien de beperkte termijn tussen de behandeling in de Eerste Kamer en de voorgenomen invoeringsdatum van 1 januari 2011 was het niet mogelijk het versturen van deze brieven uit te stellen tot na de behandeling in uw Kamer, aangezien mensen tevens de tijd gegund moest worden om de SVB middels inkomensgegevens op de hoogte te brengen van het eventuele feit dat men vanwege onvoldoende inkomsten onder de inkomensgrens van 110% WML zit en dus niet gekort zou moeten worden. De regering is van mening, gezien het feit dat in deze brief heel duidelijk wordt aangegeven dat het voorstel nog besproken en aangenomen dient te worden door de Eerste Kamer, hierbij niet onbetamelijk is gehandeld. De lede n van de SP-fractie geven aan om meerdere redenen niet gelukkig te zijn met dit voorstel. Ze wijzen er daarbij op dat het voor mensen met een klein aanvullend pensioen tot wel drie procent van het inkomen kan schelen; dat de overheid zich naar hun mening hiermee onbetrouwbaar toont, en op het feit dat het reeds per 2011 moet ingaan en dat daarmee getroffenen zich op geen enkele wijze financieel op deze aderlating hebben kunnen voorbereiden. De leden van de SP-fractie hebben tevens enkele vragen. Ten eerste merken deze leden op dat mensen met een inkomen tot 110 procent wettelijke minimumloon (WML) worden ontzien. De leden merken voorts op dat de relatief grootste inkomensdaling plaatsvindt bij de categorie daar vlak boven, vooral mensen met een klein aanvullend pensioen dus. De leden vragen of de regering kan aangeven wat ­ los van deze ingreep in de AOW ­ de koopkrachtverwachting is van de aanvullende pensioenen voor 2011? Wat is hier het gemiddelde en wat zijn de marges? Cijfers over de gemiddelde koopkrachtverwachting van de aanvullende pensioenen in 2011 zijn nog niet beschikbaar omdat nog niet alle pensioenfondsen hun indexatiebeleid voor 2011 hebben bepaald. Gegevens over de gemiddelde indexatie zijn naar verwachting pas eind januari 2011 beschikbaar. De beslissing van pensioenfondsbesturen om de aanvullende pensioenen al dan niet te indexeren hangt af van de financiële positie van het fonds. Gezien de slechte financiële positie die veel fondsen aan het einde van het derde kwartaal 2010 nog hadden is de verwachting dat veel fondsen moeten afzien van indexatie in 2011. Onder andere het ABP en het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) hebben inmiddels bekend gemaakt dat zij de pensioenen in 2011 niet zullen indexeren.



De leden van de SP-fractie refereren eraan dat de minister bij de behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer heeft aangegeven dat de korting overeenkomt met twee weken werken. De leden vragen of de regering kan aangeven welk percentage werkzoekende 60-plussers op korte termijn daadwerkelijk werk vindt? De regering beschikt niet over specifieke gegevens over de werkhervattingskansen van oudere werkzoekenden. Wel bekend is dat de arbeidsparticipatie van ouderen de afgelopen jaren duidelijk gestegen is. Onder 55-plussers steeg de netto arbeidsparticipatie van 33,6% in 2000 naar 47,9% in 2009. Onder 60-plussers van 15,5% in 2000 naar 30,1% in 2009. Ook de leden van de fracties van ChristenUnie en SGP hebben een aantal vragen over het voorstel en willen hun zorg uitdrukken over het tempo van invoering en de zorgvuldigheid in de richting van betrokken rechthebbenden. De leden van beide fracties vragen om exacte gegevens met betrekking tot de doelgroep. Om hoeveel partners jonger d an 65 jaar gaat het in de periode 2011-2015? Hoeveel van deze partners hebben in de afgelopen tien jaar een inkomen uit arbeid gehad? Hoeveel van deze partners zijn beschikbaar voor de arbeidsmarkt? Onderstaande tabel geeft voor de periode 2011-2015 het aantal AOW'ers weer met een partnertoeslag. De regering beschikt niet over specifieke gegevens over de jongere partners van deze groep AOW'ers. Overigens gaat het niet ieder jaar om dezelfde groep mensen ­ zodra de jongere partner zelf de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt vervalt immers het recht op partnertoeslag. Tabel 1: AOW'ers met partnertoeslag, 2011-2015 2011 198.000 2012 208.000 2013 217.000 2014 226.000 2015 175.000

Vervolgens willen de leden van beide fracties graag weten waarom er niet voor is gekozen om partners in de leeftijd vanaf 55 jaar of vanaf 60 jaar van deze maatregel uit te zonderen. Partners jonger dan 55 of in ieder geval 60 jaar hebben immers rekening kunnen houden met de afschaffing van de heffingskorting vanaf 2015. De regering heeft, mede naar aanleiding van een discussie met de Tweede Kamer over een eerder voorstel om de partnertoeslag voor AOW'ers met partners tot 55 jaar in zijn geheel af te schaffen, gekozen voor een maatregel die de besparing spreidt over bijna de gehele populatie rechthebbenden. Hiermee wordt voorkomen dat een selectieve groep met heel forse koopkrachteffecten zou worden geconfronteerd. Het uitzonderen van de AOW'ers met



partners boven de 55 dan wel 60 jaar zou betekenen dat de korting voor de resterende groep vele malen hoger uit zou moeten vallen, om toch aan de noodzakelijke besparingen te kunnen komen. Dit mede gezien het feit dat het overgrote deel van de toeslagen gaat naar AOW'ers met partners boven de 60 jaar. De leden van beide fracties vragen voorst wat zijn de inhoudelijke redenen om af te wijken van het sinds 1995 gehanteerde perspectief dat tot 2015 bestaande rechten onaangetast zouden blijven? Uit oogpunt van zorgvuldig bestuur dat vertrouwen houdt en rechtszekerheid onder de bevolking bevordert vinden de leden van de fracties dit geen fraaie figuur. Genoemd perspectief is geschetst in het licht van de in 1995 vastgestelde maatregel om de AOW-partnertoeslag per 2015 voor nieuwe gevallen in zijn geheel af te schaffen. In voorliggend voorstel gaat het om een korting die betrekking heeft op een geheel andere populatie. De groep waarop de korting betrekking heeft is de groep die nog wel recht heeft op een partnertoeslag en deze ook na 2015 zal behouden. Bij de 2015-maatregel is immers besloten dat lopende rechten worden gerespecteerd. Daar komt bij dat een korting van 8% naar de mening van de regering van een andere orde is dan het geheel afschaffen, waardoor een lange aankondigingstermijn in dit geval niet noodzakelijk is. De leden van beide fracties vragen of men kan beschikken over documentatie waaruit blijkt dat de SVB een mogelijkheid ziet deze maatregel vanaf 1 januari uit te voeren, en of er ook documentatie is die op het tegenovergestelde wijst? In de uitvoeringstoets die de SVB heeft uitgebracht bij het wetsvoorstel heeft de SVB gewezen op de noodzaak om tijdig van start te gaan met de voorbereidingen om de voorgestelde invoeringsdatum te kunnen realiseren. Naar aanleiding hiervan heeft de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de SVB expliciet verzocht deze voorbereidingen reeds in de loop van 2010 te treffen. Dit heeft ertoe geleid d at de SVB inmiddels gereed is om de invoering per 1 januari 2011 te doen laten plaatsvinden. De leden van de fractie van GroenLinks zijn bezorgd over de gevolgen van de korting op de partnertoeslag die de regering al per 1 januari 2011 wil invoeren, met name voor mensen met lage inkomens. Deze leden willen graag van de regering weten waarom zij, nu zij wèl gekozen heeft voor een inkomensafhankelijke korting, de grens niet hoger heeft gelegd? Deze leden vragen zich af of het juist is, dat mensen met een aanvullend pensioen van 1500 euro per jaar al geraakt worden door de korting? Dankzij deze grens wordt voorkomen dat mensen vanwege de maatregel een beroep moeten doen op aanvulling vanuit de bijstand, waarbij zij met een vermogenstoets te maken krijgen. Tevens wordt voorkomen dat een klein aanvullend pensioen volledig wordt "opge-



geten". Wel is de regering zich ervan bewust dat iedere grens een mate van willekeur met zich meebrengt. Daarom is er bij de uitwerking voor gekozen om de maatregel zodanig vorm te geven dat mensen met een inkomen net boven de grens slechts worden gekort tot deze grens. De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de minister tijdens de wetsbehandeling in de Tweede Kamer heeft aangegeven te willen investeren in een gericht arbeidsreintegratiebeleid voor de partners van AOW-gerechtigden die vanaf 2015 hun toeslag verliezen. Deze leden vragen welke stappen de regering in dit opzicht concreet hiertoe gaat ondernemen? Is daarbij ook sprake van samenwerking met sectoren waar arbeidstekorten zijn en dreigen, zoals de zorgsector? De regering is zich bewust van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De komende jaren zal het arbeidsaanbod vanwege de vergrijzing sterkt teruglopen. Dit zal in algemene zin leiden tot een tekort aan arbeidskrachten, waarbij specifieke sectoren extra aa ndacht vergen aangezien daar nu al tekorten optreden. De regering is van zins de huidige aanpak met de werkpleinen voort te zetten en waar nodig te intensiveren. De cohorten die het eerste te maken krijgen met de afschaffing van de partnertoeslag in 2015 zijn inmiddels via een brief van de SVB al expliciet gewezen op de ondersteuning die de werkpleinen hun kunnen bieden. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering tevens bereid is om ten aanzien van de groepen die al per 2011 hun toeslag zien verminderen, eveneens maatregelen te treffen ter ondersteuning van hun arbeidsmarktreïntegratie? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet? Tijdens de behandeling van voorliggend wetsvoorstel in de Tweede Kamer is de Motie Dijkgraaf c.s. ingediend, die de regering verzoekt de ouderen die te maken krijgen met de korting goed te informeren over hun mogelijkheden op het vinden van werk. Deze motie is met ruime meerderheid aangenomen. De regering zal de doelgroep actief gaan wijz en op de mogelijkheden die de werkpleinen op dit moment al bieden. Daartoe zullen verschillende kanalen benut worden, zoals de websites van de SVB en het Ministerie en het blad voor de clinten van de SVB. De leden van de fracties van D66 en OSF geven aan met enige reserve kennis genomen te hebben van de plannen betreffende de toepassing van een korting op de toeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet voor een echtgenoot jonger dan 65 jaar. De huidige economische en maatschappelijke omstandigheden vereisen reorganisatie, ook voor wat de sociale zekerheid betreft. Dientengevolge onderkennen de fractieleden de noodzaak van



aanpassingen van de Algemene Ouderdomswet. De fractieleden hebben echter twijfels bij het vooruitlopen op de meer structurele maatregelen die in 2015 zullen ingaan. De leden van deze fracties wijzen erop dat de Raad van State in zijn advies bij dit voorstel aangeeft dat de Algemene Ouderdomswet wordt gekarakteriseerd door voorspelbaarheid en eenvoud, mede vanwege het feit dat het een basispensioenregeling voor iedere ingezetene inhoudt, ongeacht iemands status, inkomen of arbeidsverleden. Voorts wordt daarbij opgemerkt dat deze hoofdregel enigszins aangetast wordt door de mogelijkheid van de partnertoeslag. Het korten op deze (voorzienbare) toeslag staat haaks op deze voorspelbaarheid, te meer nu de korting met zo weinig tijd van voorbereiding en gewenning voor de te treffen partners van AOW gerechtigden moet worden gerealiseerd. Doordat de laagste inkomens worden uitgezonderd van de korting wordt bovendien controle van het gezamenlijk inkomen van AOW gerechtigde en zijn/haar par tner noodzakelijk, wat ten koste gaat van de eenvoud van de regeling. De leden van deze fracties vragen of het, gezien de twee genoemde nadelen, de zeer onverwachte inkomensteruggang voor de getroffenen en het verder compliceren van de regelgeving, niet meer voor de hand zou hebben gelegen andere bezuinigingsmogelijkheden te zoeken? De regering is zich er terdege van bewust dat dit nieuwe element niet direct ten goede komt aan de eenvoud van de AOW. Anderzijds vindt de regering het van belang dat de mensen die het sterkst afhankelijk zijn van de toeslag geheel of gedeeltelijk worden gevrijwaard. Zodoende acht zij deze beperkte uitbreiding verantwoord. Oorspronkelijk stelde de regering voor om een lagere generieke korting in te voeren (van 6%) in combinatie met het laten vervallen van de partnertoeslag voor nieuwe AOW'ers met een partner jonger dan 55 jaar. Dit voorstel stuitte echter zowel in de Tweede Kamer als in de maatschappij op veel bezwaar, omdat men van mening was dat de p ijn onevenredig bij één specifieke groep werd neergelegd. De regering heeft daarom besloten dat voorstel in te trekken en de generieke korting te verhogen tot 8%, waarmee de pijn gelijkmatiger wordt verdeeld. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.G.J. Kamp






---- --