Centraal Bureau voor de Statistiek
CBS
Armoede in 2009 toegenomen
* In 2009 is de armoede in Nederland gestegen;
* Na lange tijd te zijn gedaald, is het percentage arme kinderen in
2009 weer opgelopen;
* Het risico op armoede is hoog bij eenoudergezinnen,
bijstands-ontvangers en alleenstaanden jonger dan 65 jaar. Ook
mensen uit niet-westerse landen en de nieuwe EU-lidstaten behoren
tot de risicogroepen;
* De kans op armoede is bij werkenden de laatste tien jaar stabiel.
Het aantal werkende armen groeide echter wel, vooral bij
zelfstandigen;
* Arme mensen geven vaak aan dat zij betalingsachterstanden hebben en
zich regelmatig geen warme maaltijd of nieuwe kleren kunnen
veroorloven.
Dit zijn enkele conclusies uit het vandaag verschenen
Armoedesignalement 2010. In het rapport geven onderzoekers van het
Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de
Statistiek (CBS) een zo actueel mogelijk beeld van de omvang,
ontwikkeling en gevolgen van armoede in Nederland. Het
Armoedesignalement 2010 verschijnt in vervolg op de Armoedemonitor en
het Armoedebericht, een publicatiereeks die SCP en CBS al sinds 1997
samen uitbrengen. Armoede is hoofdzakelijk gemeten via het
Inkomenspanelonderzoek van het CBS, dat grotendeels op
belastinggegevens is gebaseerd. De meest recente (voorlopige) cijfers
hebben betrekking op het jaar 2009.
Armoedegrenzen
In het rapport zijn diverse grenzen gebruikt om armoede af te bakenen.
Het SCP stelt het niet-veel-maar-toereikendcriterium centraal. Het
bedrag van de grens is de optelsom van de minimaal vereiste uitgaven
voor voedsel, kleding, woning en sociale participatie die het Nationaal
Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) hanteert. Het CBS rapporteert
onder meer over de lage-inkomensgrens. Deze vertegenwoordigt een vast
koopkrachtbedrag en wordt jaarlijks alleen aangepast voor de
prijsontwikkeling. Bijlage 1 bevat een overzicht van de gehanteerde
grenzen.
Meer armoede in 2009
Volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium (SCP) leefde in 2009
6,2% van de Nederlanders in een huishouden met een besteedbaar inkomen
onder de grens. Dat waren 971.000 personen in 453.000 huishoudens. In
2008 verkeerde 5,5% van de personen onder deze grens.
Volgens de lage-inkomensgrens (CBS) liep in 2009 7,7% van de bijna
6,9 miljoen huishoudens risico op armoede. Dit komt overeen met
531.000 huishoudens, waarin 1.090.000 personen verblijven. In 2009 lag
het aandeel huishoudens onder de lage-inkomensgrens 0,2 procentpunt
hoger dan een jaar eerder.
Ontwikkeling langdurige armoede geeft uiteenlopend beeld
In 2009 leefden 164.000 huishoudens al vier jaar of langer onder de
lage-inkomensgrens. Dat komt overeen met 2,6% van alle huishoudens; dat
was net zoveel als in 2008. Op basis van het
niet-veel-maar-toereikendcriterium nam de langdurige armoede van 2008
op 2009 wel toe. Het aandeel personen dat tenminste drie jaar onder
deze grens verkeerde steeg van 2,0% tot 2,2%.
Groeiend aandeel arme kinderen
Het aandeel kinderen in armoede daalde lange tijd, maar is in 2009 voor
het eerst weer opgelopen, in lijn met de algemene trend. Dat jaar
leefde 9,1% van de 0-17 jarigen in een huishouden met een inkomen onder
het niet-veel-maar-toereikend-criterium (311.000 kinderen). In 2008 was
dat 8,1%. Ondanks de toename is de armoede onder kinderen minder hoog
dan in het jaar 2000 (10,6%). Ook volgens de lage-inkomensgrens nam de
armoede onder kinderen in 2009 toe.
Risicogroepen
Eenoudergezinnen met alleen minderjarige kinderen, bijstandsontvangers
en alleenstaanden jonger dan 65 jaar hebben een grote kans op armoede.
In 2009 ging het volgens de lage-inkomensgrens om 27% van de
huishoudens met één ouder, 65% van de bijstandshuishoudens en 17% van
de alleenstaanden jonger dan 65. Ook mensen afkomstig uit Oost-Europa
behoren tot de risicogroepen. Volgens het
niet-veel-maar-toereikendcriterium is 22% van de personen uit de
voormalige Sowjetunie arm, 15% van de Polen en 20% van de allochtonen
uit de overige nieuwe EU-lidstaten. Hun armoederisico is daarmee
vergelijkbaar met dat van mensen van Turkse, Marokkaanse of overig
niet-westerse herkomst (18-22%).
Meer werkende armen
De kans dat werkenden arm zijn bleef de afgelopen tien jaar vrij
stabiel: ongeveer 3% bij de werknemers in loondienst, 12% bij de
zelfstandigen (niet-veel-maar-toereikendcriterium). Absoluut bezien
kwamen er toch meer werkende armen, doordat de bevolking en de
arbeidsdeelname groeiden. Het aantal arme mensen in een huishouden met
inkomsten uit arbeid als voornaamste bron liep in de periode 2001-2009
op van 434.000 naar 576.000 personen. Ook maken `werkende armen' een
groeiend deel uit van de totale arme groep; hun aandeel nam het
afgelopen decennium toe van 50% naar 59%. Dat komt vooral door het
grotere aantal zelfstandigen.
Meer betalingsachterstanden en financiële problemen bij arme huishoudens
Huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens rapporteerden
vaker betalingsachterstanden dan huishoudens met een hoger inkomen
(2009: 17% tegen 4%). Ook gaven ze vaak aan zich bepaalde uitgaven niet
te kunnen veroorloven. Zo rapporteerde ruim 11% onvoldoende geld te
hebben voor een warme maaltijd met vlees, vis of kip om de dag. Bijna
40% had niet genoeg geld om regelmatig nieuwe kleren te kopen. Ook gaf
37% aan (zeer) moeilijk te kunnen rondkomen.
SCP-publicatie 2010/33, Armoedesignalement 2010. SCP/CBS, Den Haag:
Sociaal en Cultureel Planbureau, ISBN 978 90 377 0458 7,
prijs EUR16,50.
De publicatie is verkrijgbaar bij de (internet)boekhandel of te
bestellen via de website: www.scp.nl.