Rijksoverheid
14 december 2010
Antwoord op schriftelijke vragen met kenmerk 2010Z14447
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld
door het lid Spekman (PvdA) over de pogingen van de Nederlandse Staat om een
Angolees gezin uit te zetten. Deze vragen werden ingezonden op 8 oktober 2010
met kenmerk 2010Z14447.
De minister voor Immigratie en Asiel,
G.B.M. Leers
Antwoorden van de minister voor Immigratie en Asiel op vragen van het lid
Spekman (PvdA) over de pogingen van de Nederlandse Staat om een Angolees
gezin uit te zetten. (Ingezonden 8 oktober 2010).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht 'Staat wilde Angolees gezin toch
uitzetten'?1
Antwoord 1:
Ja.
Vraag 2
Is het waar dat er door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) pogingen zijn
ondernomen om dit gezin met minderjarige kinderen toch uit te zetten, ondanks
dat het gerechtshof in Den Haag eind juli in een tussenvonnis had geoordeeld dat
de kinderen niet op straat mochten gezet in afwachting van het definitieve vonnis,
en u zelf heeft aangegeven dat in afwachting van dat vonnis geen gezinnen met
minderjarige kinderen meer op straat zouden zetten? In welke mate is er bij die
pogingen druk uitgeoefend?
Antwoord 2:
Vooropgesteld wordt dat het Angolese gezin geen rechtmatig verblijf in Nederland
heeft. De desbetreffende vreemdelingen hebben een vertrekplicht en dienen dan
ook aan hun vertrek uit Nederland te werken. Het gezin kan eveneens worden
uitgezet uit Nederland. Het tussenvonnis van het gerechtshof in Den Haag van
27 juli jl., dat ziet op passende huisvesting en voldoende financiële middelen voor
de kinderen in afwachting van vertrek, maakt dit niet anders.
Er zijn diverse handelingen ondernomen ten behoeve van het vertrek van
betrokkenen uit Nederland. In het kader van het terugkeerproces is het Angolese
gezin op 13 augustus jl. opnieuw gepresenteerd bij de diplomatieke
vertegenwoordiging van Angola ter verkrijging van vervangende reisdocumenten.
Voorts heeft de moeder (in aanwezigheid van haar minderjarige kinderen) op
27 augustus jl. een vertrekgesprek met de DT&V gevoerd. Er is bij de gesprekken
met betrokkenen geen druk uitgeoefend.
Vraag 3
Vindt u het toelaatbaar dat deze mensen mogelijk uitgezet worden terwijl het
gerechtshof nog geen definitief vonnis heeft gegeven?
Antwoord 3:
Het tussenvonnis ziet op passende huisvesting en voldoende financiële middelen
voor de kinderen in afwachting van vertrek. In afwachting van het eindvonnis van
het hof heb ik besloten het aan dit gezin geboden onderdak vooralsnog niet te
beëindigen.
Het tussenvonnis ziet echter niet op uitzetting van het gezin uit Nederland. Het
gerechtshof stelt dat van de moeder mocht worden verwacht dat zij zou
1 Nederlands Dagblad, 'Staat wilde Angolees gezin toch uitzetten, 6 oktober 2010
meewerken aan het verkrijgen van reisdocumenten. Het tussenvonnis ontslaat
het gezin derhalve niet van de plicht om onder toezicht van de DT&V actief te
blijven werken aan hun vertrek uit Nederland. Eveneens zou het gezin kunnen
worden uitgezet indien voor het gezin eerdergenoemde reisdocumenten
beschikbaar zouden zijn.
Voor de volledigheid meld ik u dat ik op 30 november 2010 bericht ontving dat de
definitieve uitspraak is verdaagd tot (in beginsel) 11 januari 2011.
Vraag 4
Vindt u dat het, mede op grond van aspecten van menselijkheid, niet geoorloofd
is om in het kader van een vertrekgesprek kwetsbare mensen onder deze
omstandigheden te dreigen met het beëindigen van de verzorging van de
kinderen, terwijl zij die in afwachting van definitieve uitspraak juist weer hebben
gekregen?
Antwoord 4:
Tijdens gesprekken met betrokkenen zijn geen dreigementen geuit. Aan de
moeder van het gezin is uitgelegd hoe de omstandigheden er mogelijk uitzien
nadat het bieden van onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) zal zijn
geëindigd. In dit verband is in het licht van de bij het hof in Den Haag aanhangige
procedure de mogelijkheid van plaatsing van de minderjarige kinderen in een
pleeggezin of het inschakelen van jeugdzorg met de moeder besproken. Ik meen
juist dat sprake zou zijn geweest van onzorgvuldig handelen wanneer deze
aspecten bewust niet met de moeder zouden zijn besproken en zij hierover in het
ongewisse zou zijn gelaten.