Rijksoverheid


Bijlage 2: Reactie op aanbevelingen van AEF

Onderzoek AEF
In april is aan onderzoeksbureau AEF de opdracht gegeven om te onderzoeken in hoeverre gemeenten MoMoproof zijn en wat partijen kunnen doen om gemeenten hierbij te ondersteunen.
AEF heeft de afgelopen maanden literatuuronderzoek gedaan, diepgaand onderzoek bij 12 gemeenten uitgevoerd, een aantal praktijkcases inhoudelijk bestudeerd en betrokken organisaties in de monumentenzorg ondervraagd. Zij werd daarbij intensief begeleid door een breed samengestelde commissie, waarin VNG, Erfgoedinspectie, OCW, Federatie Grote Monumentengemeenten en het Netwerk Provinciale Steunpunten vertegenwoordigd waren. In november heeft AEF haar eindrapport afgerond.
Aanbevelingen
AEF heeft in totaal 16 aanbevelingen geformuleerd (zie Bijlage 2, bladzijde 60 71). In deze paragraaf zal ik per aanbeveling een reactie geven.
1. Integrale structuurvisie:

* Bekijk (i.s.m. I&M) op welke wijze afspraken met de provincies kunnen worden gemaakt om binnen een bepaalde termijn cultuurhistorie in de provinciale structuurvisie te hebben opgenomen.

* Maak in het verlengde hiervan afspraken met de gemeenten om binnen een bepaalde termijn cultuurhistorie in de gemeentelijke structuurvisie te hebben opgenomen.
Reactie:
Het is niet aan het rijk om provincies of gemeenten te verplichten om cultuurhistorie in hun structuurvisie op te nemen. Een structuurvisie is een eigenstandig en zelfbindend document op grond van de Wro. Het rijk heeft geen zeggenschap over de structuurvisies van provincies en gemeenten. Het rijk zal in de (bestuurlijke) overleggen met provincies en gemeenten het belang onderstrepen van borging van cultuurhistorische waarden van nationaal, provinciaal en gemeentelijk belang in structuurvisies op de respectievelijke bestuurlijke niveaus. Ook via de Handreiking Erfgoed en Ruimte (deze wordt momenteel gemaakt door OCW) wordt hier aandacht aan besteed. Positief is dat nu vrijwel alle provincies cultuurhistorie tot onderdeel maken in hun structuurvisie. Ook bij gemeenten is een positieve trend te zien wanneer het gaat om op het opnemen van cultuurhistorie in de structuurvisie (zie rapport Haskoning, 2008)..

2. Economische betekenis monumentenzorg

* Zorg voor enkele nieuwe studies over de economische betekenis van monumentenzorg met landelijke uitstraling.

* Zorg voor uitwisseling van praktijkvoorbeelden van rekenmodellen. Reactie:
Er zijn reeds enkele studies over de economische betekenis van monumentenzorg, waaruit blijkt dat dit een economische factor van betekenis is (toerisme, werkgelegenheid). Uit het onderzoek blijkt dat deze studies nog onvoldoende bekend zijn bij gemeenten. Ik wil de uitdaging aannemen om in de loop van 2011 te zorgen voor landelijk (meer) bekende studies, praktijkvoorbeelden en rekenmodellen. Ik ga hiertoe samenwerken met partijen als NRF, maar bijvoorbeeld ook met de Commissie m.e.r.
3. Verhouding ruimtelijke ordeningsbeleid - sectoraal beleid
* Maak bij de aanpassing van het Bro expliciet wat er van gemeenten verwacht wordt van de tekst 'op welke wijze met de in het gebied aanwezige of te verwachten cultuurhistorische waarden rekening is gehouden'. Het verdient aanbeveling in elk geval een inhoudelijke onderbouwing te vragen van de keuze sectoraal/planologisch.
* Ontwikkel een handleiding die gemeenten helpt bij het maken van de keuze tussen een sectoraal of planologisch monumentenbeleid. Reactie:
De tekst in het Bro is bewust breed gehouden. Het behoort tot het politiek bestuurlijke domein van de gemeente om hier invulling aan te geven. Daarom ligt het juist niet voor de hand om dit voor te schrijven: dit is de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten en daar wil ik niet in treden. Dat geldt ook voor de keuze tussen een sectoraal of planologisch beleid. Op grond van het aangepaste Bro is een gemeente eraan gehouden om in de toelichting van het bestemmingsplan aan te geven hoe met cultuurhistorie wordt omgegaan. De keuze voor sectoraal of planologisch kan daarbij aan de orde komen. Dat is ook de algemene opdracht voor elke gemeente: motivering van besluiten. Overigens is mijn ministerie nu hard bezig met een Handreiking Erfgoed en Ruimte, die gemeenten kan helpen bij een goede omgang met cultuurhistorische waarden in het ruimtelijk domein. Deze handreiking, die een digitale en gebruiksvriendelijke vorm krijgt, zal naar verwachting in januari beschikbaar zijn.
4. Voorbeeldprojecten

* Maakt haast met de landelijke structuurvisie en gebruik het opnemen van de 10 landelijke structuren in de structuurvisie opnieuw als vliegwiel voor de betrokken gemeenten om ervaring op te doen met de bescherming via de ruimtelijke ordening.

* Zorg voor uitwisseling van voorbeelden tussen gemeenten.
* Betrek daarbij belangenverenigingen en vrijwilligersorganisaties. Reactie:
Aan een landelijke erfgoedvisie wordt momenteel hard gewerkt. Naar verwachting zal deze in het voorjaar van 2011 gereed komen.
In samenwerking met belangenverenigingen, vrijwilligersorganisaties, de Federatie Grote Monumentengemeenten en VNG zullen best practises worden verzameld en beschikbaar gesteld aan gemeenten. Dit wordt ook onderdeel van de digitale Handreiking Erfgoed en Ruimte.

5. Herbestemmingsbeleid

* Versoepel regels voor tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen (ontheffingsprocedures).

* Ontwikkel maatregelen tegen leegstand, bijv. een aanschrijvingsregeling gericht op monumentale waarden.

* Creëer de mogelijkheid om een tijdelijke monumentenstatus versneld toe te kennen.

* Zoek en verspreid de best practises herbestemmingsbeleid bij gemeenten. Reactie:
Inhoudelijk herken ik deze aanbevelingen als passend bij de actuele discussie over de rolopvatting van gemeenten op het gebied van leegstand en herbestemming. Iedere gemeente zal zijn eigen rol hierin moeten definiëren. Ik kan voor gemeenten wel inzichtelijk maken op welke verschillende manieren zij invulling kunnen geven aan die rol en voorbeelden daarvan aanreiken. Bijvoorbeeld als het gaat om herbestemmingsbeleid, het inventariseren van leegstand of de omgang met bestaande regelgeving. Hier wordt binnen het Nationaal Programma Herbestemming - ook MoMo - al werk van gemaakt. Ook is in het kader van MoMo onderzocht hoe gemeenten, nu voorbescherming op titel van de monumentenwet niet meer mogelijk is voor objecten van voor 1940, door middel van de inzet van andere bestaande wetgeving een 'bezinningsperiode' in het leven kunnen roepen. De resultaten van dit onderzoek maak ik binnenkort bekend. Soms kan op nationaal niveau meer ruimte worden gecreëerd zodat gemeenten beter invulling kunnen geven aan hun rol. Mijn collega van I&M beziet momenteel of de termijn voor tijdelijk gebruik van gebouwen opgerekt kan worden van 5 naar 10 jaar.

6. In kaart brengen cultuurhistorische waarden
* Zorg dat landelijk zicht is op de voortgang bij gemeenten van het in kaart brengen van cultuurhistorische waarden. Vraag de RCE hiervan een overzicht bij te houden. Initieer zo nodig programmatische projecten om achterstanden in te lopen.
Reactie:
De RCE heeft talrijke contacten met gemeenten in het hele land en ziet legio gemeenten bezig met het in kaart brengen van cultuurhistorische waarde. Ik acht het echter niet realistisch dat de RCE daar een sluitend overzicht van maakt en actueel houdt. Er is immers geen verplichting bij gemeenten om dit bij de RCE te melden en ik ben daar ook geen voorstander van. Bovendien zijn de activiteiten op dit gebied van gemeenten te divers qua inhoud en qua niveau. Wel zal ik de RCE opdracht geven om in het kader van KIMOMO (het Kennis Infrastructuurprogramma MoMo) specifiek aandacht aan schenken aan het in kaart brengen van cultuurhistorische waarden door gemeenten. Daarbij denk ik aan verbindingen leggen, kennis opbouwen en aanbieden aan gemeenten, zodat voor gemeenten inspirerende voorbeelden, methoden en technieken van het in kaart brengen van cultuurhistorische waarden beschikbaar komen. Ook de Handreiking Erfgoed en Ruimte zal hiervoor benut worden.
7. Inventariseren/Nader onderzoek

* Zorg dat de te ontwikkelen handleiding specifiek uitleg geeft over het gebruik van het bestemmingsplan om voor bepaalde locaties de voorwaarde van nader onderzoek te borgen.

* Ga op zoek naar voorbeeldprojecten waar cultuurhistorische waarden wel verwacht worden, maar niet in kaart zijn gebracht, om ervaring met deze werkwijze op te doen.
Reactie:
Vooropgesteld moet worden dat het van belang is dat cultuurhistorische waarden zo vroeg mogelijk in het ruimtelijk proces in beeld worden gebracht. Alleen dan kunnen ze volwaardig in de afweging worden betrokken. Niet voor alle cultuurhistorische aspecten is dit gezien hun aard in alle gevallen mogelijk. Hierbij valt te denken aan archeologie, maar bijvoorbeeld ook aan bouwhistorische waarden. In die gevallen kan een voorwaarde tot nader onderzoek een uitkomst bieden. In de Handreiking Erfgoed en Ruimte zal daaraan aandacht worden besteed.

8. Inzet van RO voor verschillende doelen

* Best practises en handleidingen die worden ontwikkeld, dienen op dezelfde wijze onderscheid te maken naar de doelen (beschermen, inventariseren en ontwikkelen) en daarbij horende uitwerking
Reactie:
In de Handreiking Erfgoed en Ruimte kunnen de benoemde aspecten aan de orde komen.

9. Verankeren cultuurhistorie in de RO
a) Stimuleer deze wijze van opname in bestemmingsplannen (inbreng van cultuurhistorie laten doorwerken in regels) waar cultuurhistorie van groot belang is voor het bestemmingsplan. Formuleer aanpak i.s.m. I&M om kennis over meerwaarde cultuurhistorie bij ambtenaren RO te ontwikkelen Reactie:
Het is inderdaad van groot belang om ROambtenaren meer te betrekken bij de MoMo, die immers ook voor hen gevolgen zal hebben. In samenspraak met I&M en VNG zal ik daar in de loop van 2011 een aanpak voor formuleren. Ook is het van belang dat monumentenambtenaren meer kennis krijgen van het ruimtelijk spoor. In het kader van de cursussen 'Monumentenzorg in de praktijk' van RCE, NRF en Erfgoed Nederland wordt hier ook aandacht aan geschonken. b) Stimuleer dat in het bestemmingsplan een motivatie wordt gegeven van de gekozen gradatie waarin cultuurhistorie in het bestemmingsplan is opgenomen, en daarmee van de doorwerking van de cultuurhistorie in de regels. In de toelichting op het Bro zou het belang van de motivatie voor de keuze van een bepaalde plek/doorwerking kunnen worden onderstreept. Reactie:
Met de wijziging van het Bro stimuleer ik precies dat: namelijk dat gemeenten zullen moeten motiveren op welke wijze ze omgaan met cultuurhistorische belangen. Het is niet aan mij om te definiëren hoe de gemeentelijke afweging en motivering vorm moet krijgen. Wel wil ik gemeenten ondersteunen in de opdracht die ze krijgen. Hiertoe wordt een Handreiking Erfgoed en Ruimte opgesteld c) Daarnaast dienen best practises en te ontwikkelen handleidingen uit te leggen welke gradaties in de doorwerking kunnen worden onderscheiden en welke motieven een rol spelen bij verschillende keuzes.
Reactie:
Ik vind het een goed idee om aan gemeenten een scala van mogelijke instrumenten te presenteren en voorbeelden te geven van welk instrument een goed antwoord geeft op welke situatie. Dit zal worden verwerkt in de Handreiking Erfgoed en Ruimte.

10. Bescherming door bestemmingsplan versus vergunningvrij bouwen
* Zoek in de regelgeving (het Bor) naar mogelijkheden om in lijn met MoMo bescherming van cultuurhistorische waarden te regelen. Reactie:
In het Bor is geregeld wat er allemaal valt onder vergunningvrij bouwen. Artikel 2 van Bijlage II van het Bor geeft een limitatieve lijst van zaken die vergunningvrij zijn. Artikel 3 van Bijlage II geeft mogelijkheden aan gemeenten om via het bestemmingsplan te sturen op vergunningvrij bouwen. Ik lees deze aanbeveling van AEF als een oproep om artikel 3 te verbreden, zodat er voor gemeenten meer flexibiliteit en meer mogelijkheden zijn om via het bestemmingsplan te sturen op vergunningvrij bouwen. Dat lijkt mooi, maar leidt in de praktijk tot meer regeldruk voor eigenaren. Daarom neem ik deze aanbeveling niet over, maar roep gemeenten op om vooral eerst een succes te maken van de toepassing van artikel 3.

* Zoek in de regelgeving (het Bor) naar mogelijkheden om de druk op 'handhaving achteraf' te verminderen. Bijvoorbeeld door gemeenten de mogelijkheid te geven in bepaalde situaties een meldingsplicht in te stellen. Reactie:
Daar ga ik niet in mee. Als een bouwactiviteit vergunningvrij is, hoef je het niet te melden aan de gemeente. Dat is een extra administratieve stap waar ik juist vanaf wil.
Het is ook geen oplossing voor 'handhaving achteraf', want er komt dan een extra handhavingsactie bij op het verzuim van de meldingsplicht.
11. Juridische houdbaarheid

* Zorg voor eenduidige informatie over de uitkomsten van eventuele proefprocessen.
Reactie:
Informatie over proefprocessen op dit gebied zijn inderdaad interessant voor gemeenten. Mocht er een proefproces gevoerd worden die voor gemeenten nuttige kennis oplevert, dan zal het Rijk dit samen met de VNG naar buiten brengen.

12. Bijlagen bij het bestemmingsplan

* Maak een begin met standaardisatie in naamgeving van verschillende typen bijlagen en de manier waarop er vanuit de regels naar wordt verwezen
* Ontwikkel standaarden voorde categorieën die uit oogpunt van cultuurhistorie kunnen worden onderscheiden.

* Bij voorkeur wordt dit opgenomen in de te ontwikkelen handleidingen.
* Rol de informatie uit naar relevante partners (ook naar de steunpunten en de ondersteunende commerciële bureaus).
Reactie:
Er zijn 430 gemeenten in Nederland (stand per 10 oktober 2010) die zeer uiteenlopend van aard zijn: klein, groot, stedelijk, landelijk, veel of weinig monumenten, krimpgebied of groeigebied, etc. Standaardisaties die door het rijk van bovenaf aan gemeenten worden opgelegd werken niet altijd goed. Ik geloof meer in het bieden van een breed repertoire aan instrumenten, technieken, voorbeelden, bijlagen, etc. De aanbeveling van AEF om steunpunten en ondersteunende commerciële bureaus te betrekken neem ik over bij het bieden van een breed repertoire.

13. Organisatie van monumentencapaciteit

* Overweeg om de gemeentelijke afdeling monumentenbeleid in totaliteit op te nemen bij de gemeentelijke afdeling Ruimtelijke Ordening
* Indien gemeenten dit niet wenselijk vinden, zorg dan dat de beleidsmatige component organisatorisch dicht gepositioneerd is bij de afdeling ruimtelijke ordening.

* Concentreer de inhoudelijke/praktische monumentenkennis van een gemeente binnen één afdeling. Organiseer van daaruit dienstverlening aan de eigenaar/aanvrager (vooroverleg/begeleiding bouw)
* Vraag de Erfgoedinspectie om specifiek een vraag over de organisatorische inbedding op te nemen bij de inspecties en/of de monitor Reactie:
Het is niet aan het rijk om te besluiten over de interne organisatiestructuur van gemeenten en ik lees deze punten dan ook als aanbevelingen voor gemeenten. Ik onderschrijf deze aanbeveling echter wel en zal dit punt actief uitdragen en tot agendapunt maken in bijvoorbeeld een bestuurlijk overleg. De Erfgoedinspectie zal ik vragen om bij hun onderzoeken van gemeenten dit punt mee te nemen. Overigens is dit geen nieuw punt. In de door het rijk samen met NRF en VNG georganiseerde praktijkcursussen monumentenzorg is dit punt ook al meermalen aan de orde geweest.

14. Versterken capaciteit

* Versterk de capaciteit in kleine gemeenten door middel van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, in de vorm van ondersteuning door de steunpunten, gemeenschappelijke regelingen, inhuur van externe expertise.

* Geef gemeenten richting door het uitwerken van een landelijk model voor capaciteit dat rekening houdt met de omvang van het erfgoed en een vaste beleidsmatige component kent.

* Richt voor kleine gemeenten pools in met deskundigen op het gebied van toezicht en bouwbegeleiding.

* Vraag de Erfgoedinspectie om thematisch onderzoek te doen naar de beschikbare capaciteit tot het (verder ontwikkelde) capaciteitsmodel en de genoemde vormen van samenwerking.
Reactie:
Uit dit onderzoek en uit andere onderzoeken blijkt dat voornamelijk kleine gemeenten, die weinig capaciteit op het gebied van monumentenzorg hebben, worstelen met het uitvoeren van het monumentenbeleid. Om te zorgen dat ook zij MoMoproof worden zal ik in samenwerking met I&M, VNG en provinciale steunpunten bekijken of er tijdelijk voor extra capaciteit kan worden gezorgd voor de MoMo. Het stimuleren van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten is een goede aanbeveling; deze is door AEF geadresseerd aan de VNG en provinciale steunpunten. Het uitwerken van een landelijk model voor capaciteit neem ik als uitdaging aan en zal ik in de loop van 2011 oppakken. Ik zal de Erfgoedinspectie vragen om aandacht te schenken aan de beschikbare capaciteit bij gemeenten, het capaciteitsmodel en verschillende vormen van samenwerking.
15. Monumentenkennis bij RO medewerkers

* Ontwikkel een handleiding die zich op de eerste plaats op deze doelgroep richt.

* Draag er zorg voor dat de medewerkers ruimtelijke ordening voldoende kennis hebben om belanghebbenden in de monumentenzorg te kunnen bedienen.
Reactie:
Ik verwijs hier naar mijn reactie op aanbeveling 9. a: Het is inderdaad van groot belang om ROambtenaren meer te betrekken bij de MoMo, die immers ook voor hen gevolgen zal hebben. In samenspraak met I&M en VNG zal ik daar een aanpak voor formuleren. Kennisoverdracht maakt deel uit van die aanpak. De Handreiking Erfgoed en Ruimte is hierbij ook van belang. Deze richt zich dan ook op zowel de erfgoedmedewerker als zijn collega van Ruimtelijke Ordening.

16. Procedure - relatie met Welstand

* Voeg de gemeentelijke welstandscommissie en monumentencommissie samen

* Werk uit welke consequenties het toetsen van bouwplannen aan cultuurhistorische waarden heeft voor de monumentenverordening en de bouwverordening, in het bijzonder met betrekking tot de taak en taakverdeling tussen monumentencommissie en welstandscommissie. Reactie:
Het is niet aan het rijk om te besluiten over de organisatiestructuur van gemeenten. Ik zal dit punt echter actief uitdragen en tot agendapunt maken in bijvoorbeeld een bestuurlijk overleg. Overigens zie ik wel dat het samenvoegen van welstandscommissie en monumentencommissie een trend is. De consequenties van de nieuwe werkwijze voor de bouw en monumentenverordening zullen door de RCE in kaart worden gebracht. Ten slotte
In de proloog (bladzijde 3 en 4) wijst AEF erop dat de hoofdbeweging in de RO, die erop gericht is bestemmingsplannen globaler en op een hoger abstractieniveau te maken, momenteel contrair is aan de ambitie van MoMo, die erop gericht is de bestemmingsplannen uit te breiden met cultuurhistorie. Volgens AEF bemoeilijkt dit de invoering van de MoMo.
Bij het opstellen en de bespreking van de beleidsbrief MoMo is de relatie RO en cultuurhistorie nadrukkelijk aan de orde gesteld. Er is toen voor gekozen om wettelijk verplicht te maken, namelijk via artikel 3.1.6. in het BRO (Besluit Ruimtelijke Ordening), dat cultuurhistorie een plek moet krijgen in de Ruimtelijke Ordening. Daar zijn de volgende redenen voor:
Steeds minder sectoraal, steeds meer integraal beleid. De trend is dat sectorale belangen steeds meer worden geborgd in de Ruimtelijke Ordening. Zo gaat ook het sectorale welstandstoezicht op termijn verdwijnen en krijgt het een plek in de RO. De omgevingsvergunning (WABO) is een ander voorbeeld van deze trend. In dat licht is het logisch om ook monumentale belangen te borgen in de RO.
Meer integraal beleid leidt tot minder sectorale regelgeving. Een doel dat achtereenvolgende kabinetten hebben nagestreefd is het verminderen van administratieve lasten en bureaucratie. Hoe meer er in integraal beleid kan worden geregeld, hoe minder sectorale regelgeving nodig is, wat per saldo tot minder administratieve lasten zal leiden. Dat is ook de beweging die MoMo inzet: meer integraal regelen, en sectorale regelgeving vereenvoudigen en op termijn - als het integrale beleid zijn waarde heeft bewezen - verminderen.
Erfgoed is een integraal en vanzelfsprekend onderdeel van de wijze waarop ons historische gelaagde landschap en onze steden ruimtelijk zijn ingericht. Erfgoed is dus niet een extra aspect, wat iedereen die zich met de ruimtelijke inrichting van ons land bezig houdt, zou moeten beseffen. Echter, erfgoed wordt door het onderzoeksbureau gezien als weer een extra aspect dat in het bestemmingsplan moet worden gestopt. Daaruit komt de gedachte voort dat de enige uitkomst is dat er dus meer gedetailleerde, complexere bestemmingsplannen komen. Dat er een aspect bij komt is een feit, maar dat wil niet zeggen dat daardoor alles meteen dicht geregeld moet worden. Ik bespeur een tendens bij ROers om ook cultuurhistorie op een eenvoudiger wijze in het bestemmingsplan te regelen. Dus globaler wordende bestemmingsplannen en het moeten opnemen van cultuurhistorie hoeven helemaal geen contraire bewegingen te zijn.
Meer regelen aan de voorkant, minder aan de achterkant. Dit is de grootste winst van het opnemen van cultuurhistorie in de Ruimtelijke Ordening. Sectorale monumenten regelgeving zit nog te vaak aan de achterkant van ruimtelijke processen. Het gevolg daarvan is dat bijvoorbeeld een monumenteneigenaar al veel geld en tijd heeft gestoken in plannenmakerij, maar er dan pas bij de vergunningverlening achter komt dat iets niet mag omdat het strijdig is met de cultuurhistorische waarden. Als de cultuurhistorische waarden van tevoren bekend zijn en opgenomen zijn in een bestemmingsplan, weet een eigenaar al van te voren waar hij of zij aan toe is. Dat scheelt veel geld, tijd en frustraties. En uiteindelijk is de cultuurhistorie de grote winnaar: zij wordt van begin af aan meegewogen bij de plannenmakerij en kan als inspiratiebron vooraf dienen in plaats van als roepende achteraf. Kortom: er zijn meerdere trends, zoals hierboven beschreven, waarin het uitstekend past dat cultuurhistorie wordt opgenomen in bestemmingsplannen. Ik verwacht niet dat de trend dat bestemmingsplannen globaler worden, de invoering van de MoMo bemoeilijkt. Daarbij zal ik zorgen dat bovenstaande argumentatie actief door mijn ministerie wordt uitgedragen. Bijlage 3 Waardering Erfgoedvrijwilligers
In het notaoverleg over Modernisering Monumentenzorg van 16 november 2009 heeft mijn voorganger toegezegd te zullen onderzoeken in hoeverre de overheid iets zou moeten doen om de binding die vrijwilligers in de culturele erfgoedsector voelen, te behouden. In het voorjaar van 2010 is een onderzoek uitgevoerd om te peilen in hoeverre vrijwilligers in de culturele erfgoedsector zich gewaardeerd voelen, en of zij behoefte hebben aan een waarderingsprijs die beschikbaar wordt gesteld door de overheid.
Uit dit onderzoek is gebleken dat er onder vrijwilligers, die in de culturele erfgoedsector werken, behoefte is aan waardering. Tegelijkertijd voelen zij zich al gewaardeerd door instellingen waarvoor deze vrijwilligers zich inzetten. Uit het rapport is tevens af te leiden dat vrijwilligers het niet zien als een taak van de overheid om hen te belonen.
Ik concludeer uit de gegevens van dit onderzoek, dat het op dit moment niet wenselijk is om een nieuwe waarderingsprijs voor vrijwilligers in te stellen door de Rijksoverheid. Wel blijf ik ervan overtuigd dat de vrijwillige krachten van groot belang zijn voor de vitaliteit en het behoud en beheer van het culturele erfgoed. Meer dan 700.000 mensen (waarvan 1500 vrijwillige molenaars) zijn bereid om zich regelmatig en voor de langere termijn belangeloos in te zetten voor cultureel erfgoed, waaronder het uitvoeren ondersteunende taken die het onder meer mogelijk maken om kerken open te houden. Dit feit laat zien dat deze sector een breed maatschappelijk draagvlak heeft in de samenleving. Ik ben op dit moment in gesprek met de culturele erfgoedbranche om te bekijken hoe wij de culturele erfgoedorganisaties, zoals de Bond Heemschut en lokale historische verenigingen, maar ook bijvoorbeeld musea, kunnen ondersteunen in hun vrijwilligersbeleid. Het komend jaar, het Europese Jaar van de Vrijwilliger, biedt een aantal relevante aanknopingspunten (bijvoorbeeld de Open Monumentendag) om hierover afspraken te maken.
Bijlage 4 Belemmerende wet# en regelgeving Mobiel Erfgoed In de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg heeft mijn voorganger een onderzoek aangekondigd naar belemmerende wet en regelgeving voor het functioneren van mobiel erfgoed. Dat onderzoek is inmiddels verricht. Na gesprekken met relevante organisaties binnen de mobiele erfgoedsector (hierna 'het veld' genoemd), is een rapport tot stand gekomen, dat inzicht geeft in de belemmeringen die het veld ervaart door huidige wet en regelgeving. Ook is verkend of en hoe deze belemmeringen mogelijk zouden kunnen worden opgelost. Bij dit rapport zijn medewerkers van het Instituut Collectie Nederland, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Mobiele Collectie Nederland en de Landelijke Woonboten Organisatie betrokken.
Het onderzoek is in het voorjaar van 2010 uitgevoerd; de conclusie is dat er op een aantal gebieden sectorale wet en regelgeving bestaat die door het veld als belemmerend worden ervaren. Deze zijn divers, en vanuit andere perspectieven uit de samenleving soms zelfs wenselijk. Daarbij kan gedacht worden aan het verbod op het gebruik van asbest bij reparatie of vervanging, of aan bepaalde milieuwetgeving. Het maatschappelijk belang van dergelijke wetten is dusdanig dat ontheffingen niet aan de orde zijn. Er is echter ook regelgeving van toepassing op de mobiele erfgoedsector waarbij de vraag gesteld kan worden of er geen uitzonderingen voor historisch erfgoed gemaakt kan worden. Deze regelgeving komt vaak voort uit richtlijnen die in Europees verband zijn geformuleerd en waarvoor geen uitzonderingen kunnen gelden. Ook is duidelijk dat deze problematiek niet een eindig karakter heeft. Ook in de toekomst zal immers nog steeds wetgeving worden gemaakt waarbij (mogelijk onbedoeld) belemmeringen worden opgeworpen voor het veld. Daarom wordt de volgende aanpak voorgestaan.
Met het veld is afgesproken dat het in de toekomst zal melden aan OCW wanneer het (de ontwikkeling van) wet en regelgeving signaleert die mogelijk onbedoeld belemmeringen opwerpt voor de activiteiten van die sector. OCW zal daarop een afweging maken in samenspraak met haar uitvoerende diensten, het veld en andere relevante partijen. Afgewogen zal worden hoe de melding van het veld zal worden behandeld, steeds binnen de kaders van algemeen beleid. Dat betekent dat de aanpak moet leiden tot het versimpelen van wet en regelgeving in plaats van complexer maken; regeldruk verminderen in plaats van vermeerderen. Er moet dus sprake zijn van ontheffingen binnen bestaande wet en regelgeving in plaats van extra regels en minder in plaats van meer overheidsbemoeienis. Oplossingen mogen niet leiden tot grotere ambtelijke inzet.