Gerechtshof 's-Gravenhage
Uitspraak Hof Den Haag over vermeende piratenwebsites
Den Haag, 23 december 2010 - Het gerechtshof in Den Haag heeft op 22
december 2010 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de
vervolging van een zevental verdachten in een strafzaak rond twee
websites. Bezoekers van de betreffende websites gebruikten deze voor
het uitwisselen van auteursrechtelijk beschermde werken. Aanleiding
voor de strafvervolging door het openbaar ministerie vormde een dossier
dat de FIOD-ECD in november 2004 van de stichting Brein had ontvangen.
Vier verdachten stonden in hoger beroep terecht wegens hun
betrokkenheid bij de websites zelf, één verdachte wegens zijn
betrokkenheid als internet service provider en twee verdachten wegens
het daadwerkelijk downloaden van films. De rechtbank had vier
verdachten integraal vrijgesproken en drie verdachten, naast vrijspraak
van andere feiten, veroordeeld wegens opzettelijke inbreuk op het
auteursrecht van een ander. Tegen de vrijspraken en de veroordelingen
was over en weer hoger beroep ingesteld door het openbaar ministerie en
de verdachten.
Door de verdediging was in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar
ministerie niet tot strafrechtelijke handhaving had mogen overgaan,
maar civielrechtelijk had moeten optreden. Bij de beoordeling daarvan
heeft het hof acht geslagen op een zogenaamde Aanwijzing van het
College van Procureurs-Generaal uit 2002. Daarin worden criteria
genoemd voor strafrechtelijke handhaving door het openbaar ministerie
in zaken waarin de verdenking bestaat van auteursrechtinbreuk. Volgens
het Haagse hof blijkt uit het dossier niet dat er op het moment waarop
de officier van justitie besloot tot de toepassing van dwangmiddelen
jegens de verdachten sprake was van een redelijk vermoeden van schuld
overeenkomstig de criteria als opgenomen in die Aanwijzing. Daarnaast
heeft het hof vastgesteld dat niet is gebleken dat na ontvangst van de
dossiers van stichting Brein door of op last van het openbaar
ministerie nader onderzoek heeft plaatsgevonden voordat het openbaar
ministerie besloot tot strafrechtelijke handhaving over te gaan.
Al met al is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie in
redelijkheid niet tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen en
door dat toch te doen de beginselen van een behoorlijke procesorde
heeft geschonden.
Aan een beoordeling van de strafbaarheid van de tenlastegelegde feiten
is het hof daarom niet toegekomen.
Bron: Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 23 december 2010 Naar boven