Rijksoverheid
voorstel van wet DNA onderzoek_22972
Kamerstuk | 30-12-2010
32 168 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek
bij veroordeelden in verband met de introductie van DNAverwantschapsonderzoek
en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare
persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van
enige andere onderwerpen
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onder C, wordt als volgt gewijzigd:
a. In het voorgestelde artikel 151a, eerste lid, wordt de eerste volzin vervangen
door: De officier van justitie kan ambtshalve of op verzoek van de verdachte of
diens raadsman in het belang van het onderzoek een DNA-onderzoek, dat gericht is
op het vergelijken van DNA-profielen, laten verrichten. Hij kan ten behoeve van het
DNA-onderzoek de verdachte of een derde verzoeken celmateriaal af te staan.
b. In het voorgestelde artikel 151a, derde lid, wordt "De bevoegdheid, bedoeld in
het tweede lid, komt" vervangen door "De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid,
eerste volzin, en tweede lid, komen" en wordt "De bevoegdheid is beperkt"
vervangen door "De bevoegdheden zijn beperkt".
B
In artikel I, onder H, wordt in het voorgestelde artikel 195a, eerste lid, de eerste
volzin vervangen door: De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van
de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman in het
belang van het onderzoek een DNA-onderzoek, dat gericht is op het vergelijken van
DNA-profielen, laten verrichten. Hij kan ten behoeve van het DNA-onderzoek de
verdachte of een derde verzoeken celmateriaal af te staan.
Toelichting
In de rechtspraktijk is enige onduidelijkheid ontstaan of de bevoegdheid van de
officier van justitie, bedoeld in artikel 151a, eerste lid, van het Wetboek van
Strafvordering (Sv), tot het laten verrichten van een DNA-onderzoek, ook ziet op
een DNA-onderzoek op basis van sporenmateriaal dat op voorwerpen aanwezig is
die in beslag genomen zijn of dat veilig gesteld is, bijvoorbeeld op de plaats van het
delict of op het slachtoffer van het delict. Uit de wetsgeschiedenis van de regeling
van het DNA-onderzoek in het Wetboek van Strafvordering en uit het bij dit
wetsvoorstel voorgestelde derde lid van artikel 151a Sv kan worden afgeleid dat
het nadrukkelijk de bedoeling is dat de bevoegdheid van de officier van justitie ook
dit DNA-onderzoek - ook wel aangeduid als DNA-onderzoek op basis van
celmateriaal van een onbekende verdachte of derde - omvat. Om buiten twijfel te
stellen dat de officier van justitie op basis van het eerste lid van artikel 151a Sv ook
een DNA-onderzoek aan de hand van celmateriaal van een onbekende verdachte of
derde kan laten verrichten, is bij onderdeel A van deze nota van wijziging de eerste
volzin van artikel 151a, eerste lid, Sv gesplitst in een eerste en tweede volzin en is
de eerste volzin op een zodanige wijze geformuleerd dat de bevoegdheid van de
officier van justitie om een DNA-onderzoek te laten verrichten niet meer gekoppeld
is aan de bevoegdheid om een verdachte of een derde te verzoeken celmateriaal
voor dat onderzoek af te staan. De nieuwe eerste volzin bevat de algemene
bevoegdheid van de officier van justitie tot het laten verrichten van een DNAonderzoek.
Dit DNA-onderzoek kan betrekking hebben op zowel een DNAonderzoek
aan de hand van celmateriaal van een bekende verdachte of derde als
een onbekende verdachte of derde. In de nieuwe tweede volzin is de bevoegdheid
van de officier van justitie neergelegd om een verdachte of een derde te verzoeken
celmateriaal ten behoeve van een DNA-onderzoek af te staan. Het voorgestelde
artikel 151a, derde lid, Sv is met deze wijzigingen in overeenstemming gebracht.
Bij onderdeel B van deze nota van wijziging zijn soortgelijke wijzigingen
2
aangebracht in artikel 195a, eerste lid, Sv dat de grondslag biedt voor de rechtercommissaris
tot het laten verrichten van een DNA-onderzoek.
De Minister van Veiligheid en Justitie,