Nationale Bank van Belgie


Niet-financiële rekeningen van de institutionele sectoren - 3de kwartaal 2010

Sinds oktober 2010 publiceert het INR statistieken betreffende de niet-financiële kwartaalrekeningen van de institutionele sectoren, opgesteld volgens de methodologie van het ESR 1995. Dankzij de verspreiding van een selectie van driemaandelijkse statistieken - voornamelijk in de vorm van sleutelindicatoren - is het mogelijk te beschikken over informatie met betrekking tot de situatie van de huishoudens en de vennootschappen tijdens de opeenvolgende fases van de economische cyclus, en dit binnen een relatief korte termijn van 105 kalenderdagen na het einde van het kwartaal waarop deze indicatoren betrekking hebben. De driemaandelijkse statistieken betreffende de overheidsrekeningen zijn eveneens opgenomen in de publicatie die is gewijd aan de sectorrekeningen, en die tevens een uitvoerige commentaar bevat.

SLEUTELINDICATOREN
(voor seizoeninvloeden en kalendereffecten gezuiverde gegevens) Huishoudens1 Niet-financiële vennootschappen
Spaarquote (%) Investeringsquote (%) Aandeel van de winsten in de toegevoegde waarde2 (%) Investeringsquote (%)
2008 I 16,7 11,1 38,9 23,4
II 16,2 11,1 38,8 23,4
III 16,5 10,9 38,7 23,1
IV 18,8 10,7 35,8 23,4
2009 I 18,9 10,5 34,7 23,0
II 17,9 10,3 35,3 22,8
III 18,5 9,9 35,6 22,1
IV 18,0 9,8 36,5 22,0
2010 I 15,7 9,8 37,0 21,7
II 16,4 9,6 36,9 21,7
III 17,1 9,6 36,7 21,6

1 Met inbegrip van IZW's ten behoeve van huishoudens.
2 Het aandeel van de winst van de niet-financiële vennootschappen wordt gedefinieerd als het bruto-exploitatieoverschot in procenten van de bruto toegevoegde waarde. Deze indicator geeft aan welk gedeelte van de tijdens het productieproces gecreëerde toegevoegde waarde bestemd is voor de vergoeding van het kapitaal. Het gaat niet om een winstconcept in de zin van de ondernemingsboekhouding (cf. toelichting).

2
Toename van de spaarquote van de huishoudens met 0,7 procentpunt in het derde kwartaal van 2010 De spaarquote van de huishoudens beliep 17,1 pct. tijdens het derde kwartaal van 2010, een toename met 0,7 procentpunt ten opzichte van het voorgaande kwartaal. Deze toename consolideert de stijging van dezelfde omvang die reeds in het tweede kwartaal werd opgetekend. Hieruit blijkt derhalve dat de huishoudens opnieuw de neiging vertonen om meer te sparen, zonder evenwel weer aan te knopen met de zeer sterke spaarneiging waarvan ze hadden blijk gegeven op het hoogtepunt van de financiële en economische crisis. Hun spaarquote lag toen in de buurt van 18 à 19 pct.

... en stabilisatie van de investeringsquote van de huishoudens De besparingen van de huishoudens kunnen onder meer worden besteed aan de financiering van uitgaven die aanleiding geven tot een verhoging van het onroerend vermogen. Deze investeringsuitgaven houden hoofdzakelijk verband met de bouw en renovatie van woningen. De investeringsquote meet het aandeel van hun bruto beschikbaar inkomen dat de huishoudens aan dit type van uitgaven spenderen. Deze quote heeft zich in het derde kwartaal van 2010 gestabiliseerd op 9,6 pct.

Aandeel van de winst in de toegevoegde waarde van de niet-financiële vennootschappen 0,2 procentpunt achteruit in het derde kwartaal van 2010
Berekend op basis van de niet-financiële rekeningen van de sectoren, wordt het winstaandeel van de nietfinanciële vennootschappen gedefinieerd als de verhouding tussen het bruto-exploitatieoverschot van die vennootschappen en hun toegevoegde waarde1. Net als in het voorgaande kwartaal, waren de respectieve ontwikkelingen van de bruto toegevoegde waarde en van de bezoldigingen ten laste van de vennootschappen tijdens het derde kwartaal van 2010 vrij gelijklopend, zodat het winstaandeel slechts in geringe mate is veranderd. Met een toename van 1,6 pct. zijn de lonen iets sterker gestegen dan de toegevoegde waarde (+1,2 pct.). Het winstaandeel van de niet-financiële vennootschappen is hierdoor licht teruggelopen, namelijk van 36,9 pct. in het tweede kwartaal van 2010 naar 36,7 pct. in het derde kwartaal. Het blijft ruimschoots onder het niveau van nagenoeg 39 pct. dat het had bereikt vóór het uitbreken van de financiële en economische crisis.

... en investeringsquote van de niet-financiële vennootschappen nagenoeg stabiel De investeringsquote van de niet-financiële vennootschappen, die de brutovorming van vast kapitaal van deze vennootschappen meet als een percentage van hun toegevoegde waarde, is slechts in zeer geringe mate gedaald in het derde kwartaal van 2010, namelijk tot 21,6 pct.

Relatief stabiele sectorale saldo's op jaarbasis ten opzichte van het voorgaande kwartaal De sectorale saldo's meten het financieringsvermogen of de financieringsbehoefte van elk van de grote sectoren van de economie (huishoudens, vennootschappen en overheid). Een positief saldo betekent dat de betrokken sector - rekening houdend met al zijn middelen en uitgaven - de mogelijkheid heeft om zijn financiële activa te verhogen en / of om zijn financiële verplichtingen terug te schroeven. Omgekeerd wijst een negatief saldo op de noodzaak voor de sector om bepaalde activa te verkopen en / of om zijn schuldenlast te verhogen teneinde zijn niet-financiële transacties te kunnen financieren. Aan het einde van het derde kwartaal van 2010 zijn de saldo's van de sectoren - berekend op jaarbasis - slechts in geringe mate veranderd ten opzichte van de niveaus die in het voorgaande kwartaal werden opgetekend. Het saldo van de overheid vertoonde een tekort van 4,7 pct. bbp (tegen 4,8 pct. eind juni 2010), terwijl het saldo van de huishoudens en van de vennootschappen positief was ten belope van respectievelijk 4,5 en 1,8 pct. bbp. Globaal genomen heeft de Belgische economie - alle sectoren samengevoegd - een financieringsvermogen van
1,6 pct. ........op jaarbasis laten optekenen aan het einde van het derde kwartaal van 2010, tegen 1,7 pct. ........ ..........................eerder.