EU-doelstelling voor biobrandstof blijkt niet haalbaar
Geplaatst: 03 maart, 2011
De EU wil dat in het jaar 2020 tien procent van de brandstof verbruikt
door autoverkeer bestaat uit biobrandstof; brandstof gemaakt uit
plantenresten. Uit het werk van TU/e-onderzoeker Anna Sues blijkt
echter dat in Europa niet genoeg plantenresten zijn om dit doel te
halen. Sues promoveerde deze week.
Onderzoeker Anna Sues.
Zelfs wanneer alle beschikbare plantenresten in Europa op de meest
efficiënte manier worden gebruikt in de transportsector, komen we niet
verder dan 9,5 procent, stelt Sues in haar proefschrift. Maar ook die
9,5 procent zal in de praktijk verre van haalbaar zijn. "Het lukt nooit
om werkelijk alle residuen verzamelen", legt Sues uit. "Bijkomend
probleem is dat het overgrote deel van de Europese bossen privébezit
is, wat betekent dat met talloze partijen contracten moeten worden
onderhandeld. De ambitie van de Europese Commissie is onrealistisch,
concludeert de promovenda van de faculteit Scheikundige Technologie.
Sues onderzocht hoeveel biomassa er op een duurzame wijze uit de
Europese natuur is te halen. Dat betekent zonder bossen te kappen en
zonder nieuwe aanplant, maar door bladeren en takken te verzamelen,
zoals voorgeschreven in de EU-plannen. Ze verzamelde hiervoor
statistische gegevens van alle EU-landen.
De oplossing zit wat haar betreft niet in het importeren van biomassa,
bijvoorbeeld uit Zuid-Amerika. Door het vervoer van de relatief zware
biomassa komt extra CO2 vrij en stijgt de prijs te veel. Ook het
vergroten van de hoeveelheid biomassa, door nieuwe aanplant van
zogeheten energy crops is geen voor de hand liggende keuze. Energy
crops, planten die louter worden aangeplant om ze om te zetten in
energie, zijn omstreden in deze tijd van stijgende voedselprijzen en
voedseltekorten.
Liever elektrische auto's
Ook keek de promovenda of het efficiënter is om een biobrandstof te
maken voor gebruik in autos met een verbrandingsmotor of dat het beter
is om van de biomassa elektriciteit te maken en het gebruik van
elektrische autos te stimuleren. Ze beoordeelde op drie criteria:
efficiëntie van energieomzetting, winstgevendheid en de gevolgen voor
het milieu. Ze simuleerde productiefabrieken op de computer en met de
massa- en energiebalansen berekende ze genoemde indicatoren.
De beste optie bleek het omzetten van biomassa naar elektriciteit en
dat gebruiken voor elektrische autos. Het is op de eerste plaats
efficiënt om biomassa om te zetten in elektriciteit. Elektriciteit kan
verder met kleinere installaties worden opgewekt, waardoor er minder
transport nodig is. En elektriciteit is een schone en efficiënte
energiebron voor de auto.
Verder bekeek Sues welk type biobrandstof zich het best leent om de
EU-doelen te verwezenlijken. Ze vergeleek synthetic natural gas (SNG),
methanol, Fischer-Tropsch brandstoffen, waterstof en bio-elektriciteit.
SNG komt als beste uit de bus, en kan direct in het aardgasnet gebruikt
worden. Helaas is de maximaal haalbare productie slechts vier procent
van het aardgasverbruik. Methanol en waterstof bleken geen optie: ze
zijn duur en geven meer verontreiniging.
Een nieuw belastingsysteem
Anna Sues introduceert in haar proefschrift ook een nieuw
belastingssysteem dat de verdere introductie van biobrandstoffen kan
helpen. Haar uitgangspunten zijn dat de verbruiker aan de pomp geen
verschil moet voelen in de portemonnee bij de keuze tussen
biobrandstoffen en fossiele brandstoffen, en dat de overheidsinkomsten
gelijk blijven. Zolang de productie van biobrandstof duurder is dan die
van fossiele brandstoffen, subsidieert de afnemer van fossiele
brandstoffen de biofuels. Uit de berekeningen van Sues blijkt dat deze
subsidie altijd binnen de perken blijft: de prijs van brandstof aan de
pomp loopt hooguit een paar centen per liter op. Door introductie van
dit systeem zou elke gebruiker bijdragen aan de reductie van
CO2 -emissie.
Sues verdedigde op dinsdag 1 maart haar proefschrift Are European
Bioenergy Targets Achievable?. Haar eerste begeleider is prof. dr.
Hubert Veringa, hoogleraar Biomassa Conversie.
Technische Universiteit Eindhoven