Rijksoverheid
5687826 Antwoorden kamervragen over een proef met spreekrecht in aparte
strafmaatzittingen
PDF document | 3 pagina's | 255 KB
Kamerstuk | 18-03-2011 | VenJ
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Directoraat-Generaal
Preventie, Jeugd en
Sancties
Directie Sanctie- en
Preventiebeleid
Schedeldoekshaven 100
2511 EX Den Haag
Postbus 20301
2500 EH Den Haag
www.rijksoverheid.nl/venj
Ons kenmerk
5687826/11/DSP
Uw kenmerk
2011Z02693
Bijlagen 1
Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der
Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EH DEN HAAG
Datum 16 maart 2011
Onderwerp Antwoorden op Kamervragen over een proef met spreekrecht in
aparte strafmaatzittingen
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van het lid Rik Janssen (SP) van
uw kamer over een proef met spreekrecht in aparte strafmaatzittingen
(ingezonden 10 februari 2011, nummer 2011Z02693).
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven
---
Vragen van het lid Rik Janssen (SP) aan de staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie over een proef met spreekrecht in aparte strafmaatzittingen (ingezonden
10 februari 2011)
Vraag 1
Wat is uw reactie op de initiatief van de SP te houden proef met spreekrecht in
aparte strafmaatzittingen bij de rechtbank Amsterdam? 1)
Vraag 5
Bent u bereid dit initiatief van de SP te omarmen en de rechtbank Amsterdam
steun toe te zeggen bij de uitvoering, nu het initiatief ook zo nadrukkelijk wordt
gesteund door slachtofferorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Vraag 6
Kunt u toezeggen dat het Openbaar Ministerie zijn volledige medewerking zal
verlenen aan deze proef, nu dit een belangrijke bijdrage levert aan het centraal
stellen van het slachtoffer in het strafproces? Zo nee, waarom niet?
Vraag 7
Wilt u na afloop van de proef de Kamer informeren over de resultaten?
Antwoord op vragen 1,5,6 en 7:
De Raad voor de Rechtspraak heeft mij laten weten dat op dit moment geen
sprake is van een proef, noch van een concreet voornemen daartoe, zoals
gesuggereerd in het artikel in de Telegraaf van 9 februari jl.
Vraag 2
Deelt u de mening van slachtofferorganisaties Aandacht Doet Spreken en
Burgercomité tegen Onrecht dat het spreekrecht een aanzienlijk verbetering
betekent voor de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 2:
Het spreekrecht zoals het in 2005 werd opgenomen in het Wetboek van
Strafvordering was een onderdeel van de verbetering van de positie van
slachtoffers en nabestaanden in het strafproces. Dit blijkt ook uit de evaluatie die
ik bij brief van 29 oktober 2010 aan de Tweede Kamer heb toegezonden (zie
bijlage). Op dit moment bereid ik een wetsvoorstel voor waarmee ik het
spreekrecht wil uitbreiden.
Vraag 3
Onderschrijft u het uitgangspunt dat het verplaatsen van het spreekrecht naar
een aparte strafmaatzitting, en daarmee het scheiden van feiten en emoties, zal
bijdragen aan het tegengaan van vermenging in het strafproces van schuldvraag
en gevolgen voor slachtoffers en nabestaanden? Zo nee, waarop baseert u uw
mening?
Antwoord op vraag 3:
Het mogelijk maken van het uitoefenen van spreekrecht tijdens aparte
strafmaatzittingen zal er naar mijn oordeel niet toe leiden dat de positie van het
slachtoffer wordt versterkt. Ongeacht of de verdachte wordt schuldig verklaard,
beschouw ik als slachtoffer een ieder die op redelijke gronden beweert het
slachtoffer te zijn van het feit ter zake waarvan het strafrechtelijk onderzoek is
ingesteld. In dat kader heeft het slachtoffer een aantal procedurele rechten
gekregen, waaronder het spreekrecht, op grond waarvan hij zich mag uitspreken
over de gevolgen van het strafbare feit. Dat laat onverlet dat hij tijdens het
onderzoek naar de feiten op de terechtzitting, al dan niet op verzoek van de
verdediging, als getuige kan worden gehoord over zijn lezing van het gebeurde.
Het scheiden van feiten en emoties is geen doel op zichzelf en laat zich bij het
vaststellen van de feiten niet goed denken noch realiseren. Zowel vanuit het
perspectief van de verdachte als van het slachtoffer kan een zitting waarin de
waardering van het bewijsmateriaal aan de orde is emotioneel zeer belastend zijn.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u de aanname dat met aparte strafzittingen vaker zal kunnen
worden voorkomen dat rechters zullen oordelen dat vorderingen een
onevenredige belasting van het strafproces betekenen (artikel 361 lid 3 Wetboek
van Strafvordering)? Erkent u dat slachtoffers en nabestaanden dan minder vaak
een aparte procedure zullen hoeven te starten en dat daarmee de
proceseconomie van rechtbanken wordt verbeterd? 2)
Antwoord op vraag 4:
Met het nieuwe artikel 361 lid 3 WvSv is het voegingscriterium verruimd. Waar
voorheen alleen vorderingen van eenvoudige aard werden toegelaten in het
strafproces, kan de rechtbank nu alleen nog in gevallen waarin de vordering een
onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, de vordering niet
ontvankelijk verklaren. Het verruimen van de mogelijkheden tot voeging in het
strafproces is bedoeld om meer slachtoffers en nabestaanden een gang naar de
civiele rechter te besparen. Een knelpunt is dat sommige strafzaken zo snel
worden afgedaan dat slachtoffers onvoldoende tijd of gelegenheid hebben om hun
vordering tot schadevergoeding te onderbouwen. Voor deze groep ben ik
voornemens de praktische en juridische mogelijkheid te onderzoeken om deze
vorderingen op een bijzondere zitting te behandelen.
1) De Telegraaf, 9 februari 2011
2) W.F. Korthals Altes, Nederlands Juristenblad, 14 januari 2011
Verantwoordelijk ministerie
* Ministerie van Veiligheid en Justitie
Voor vragen aan de Rijksoverheid bel Postbus51: 0800-8051