Rijksoverheid


Reactie op onderzoek Epsilon Research

U heeft mij gevraagd te komen met een reactie op het rapport `Verwachte effecten overheveling Wajong naar gemeenten' dat de FNV heeft laten opstellen door Epsilon research. In deze brief treft u mijn reactie aan. Het kabinet heeft in het regeerakkoord zijn voornemen aangekondigd om te komen tot een regeling die de WWB, de Wajong en de Wsw hervormt. De reden hiervoor is dat de huidige regelingen er (nog) onvoldoende in slagen om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen. Veel mensen met een arbeidsbeperking werken niet terwijl zij daar (deels) wel toe in staat zijn. Daarnaast vertonen de verschillende regelingen nu onvoldoende onderlinge samenhang. De regelingen kennen verschillen in rechten, plichten en mogelijkheden voor ondersteuning. De voorwaarden voor de regeling `Werken naar vermogen' (vanaf nu: WNV) zullen zorgvuldig vorm krijgen in wet- en regelgeving. De vormgeving hiervan vindt uiteraard plaats in nauw overleg met de uitvoerders, zoals het UW V, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Cedris en natuurlijk ook de sociale partners. De notitie met de hoofdlijnen voor de regeling WNV is nog niet naar uw Kamer gestuurd. Momenteel vindt namelijk nog overleg plaats tussen het Rijk en de andere overheden over het te af te sluiten Bestuursakkoord. Het streven van het kabinet is om in dit akkoord afspraken op te nemen over een aantal decentralisatievoornemens, waaronder ook `Werken naar vermogen'. Een aantal overlegpartners heeft, vooruitlopend op het presenteren van hoofdlijnen voor de regeling Werken naar vermogen, al blijk gegeven van hun betrokkenheid, en soms ook van hun zorgen over de voorgenomen regeling. Zo ook de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), die opdracht heeft gegeven aan Epsilon research om een deskresearch uit te voeren naar een aantal bestaande rapporten en andere publicaties over onderwerpen die op verschillende manieren raakvlakken hebben met de beoogde regeling `Werken naar vermogen'. Het rapport gaat vooral in op twee verschillende effecten. Ten eerste de prikkelwerking die ontstaat om het aantal uitkeringsgerechtigden laag te houden door budgettering van de uitkeringslasten bij decentralisering. Het tweede effect dat in het rapport wordt besproken gaat over de uitvoeringskosten als gevolg van deze decentralisering. In hun rapport hebben de onderzoekers hierover een aantal conclusies opgenomen. Ik zal hieronder ingaan op deze twee effecten en onderbouwen waarom het kabinet de conclusies in het rapport niet deelt.

Met betrekking tot het eerste effect, de prikkelwerking als gevolg van decentralisering, haalt het rapport een aantal onderzoeken aan, waarin deze effecten worden geschat voor de decentralisering van de WWB. Vervolgens wordt de notie gemaakt dat Wajongers niet dezelfde kenmerken hebben als de gemiddelde WWB'er en dat de prikkelwerking dus niet volgens dezelfde berekening kan worden toegepast. Deze notie klopt. In de berekening van het kabinet is hiermee dan ook rekening gehouden. Het kabinet heeft bij de doorrekening van zijn beleid gebruik gemaakt van de berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB is in zijn berekeningen uitgegaan van een prikkelwerking van de WWB van 10% met een correctiefactor voor het verschil in doelgroepen van 0,7, waardoor de prikkelwerking voor de nieuwe doelgroep op 7% uit komt. Deze prikkelwerking is onderverdeeld naar een instroom- en uitstroomeffect. In het rapport van Epsilon staat dat instroomeffecten niet behaald kunnen worden op de Waj ongpopulatie omdat de claimbeoordeling ongewijzigd in handen van UWV blijft. Dit is echter niet in overeenstemming met de plannen van het kabinet. De gemeenten worden daarin namelijk verantwoordelijk voor de claimbeoordeling van personen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Decentralisatie van de financiële verantwoordelijkheid en de claimbeoordeling naar gemeenten leidt er daarom toe dat er ook voor deze groep een instroomeffect zal optreden. Daarnaast is er volgens het CPB ook sprake van een uitstroomeffect. De instroom van de groep mensen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, betreft over het algemeen jonge mensen voor wie arbeidsmarktperspectief bestaat. In het rapport wordt overigens erkend dat juist deze twee kenmerken bijdragen aan de positieve prikkelwerking van de decentralisering. De besparing als gevolg van de prikkelwerking op grond van bovenstaande overwegingen, die ook door het CPB gehanteerd zijn, komt uit op circa 100 miljoen euro s tructureel. Ook voor de berekening van het tweede effect dat in het rapport wordt genoemd, de uitvoeringskosten als gevolg van de decentralisatie, heeft het kabinet bij de doorrekening van zijn beleid gebruik gemaakt van de berekeningen van het CPB. Het CPB maakt een andere inschatting van de uitvoeringskosten dan in het onderzoek van Epsilon research. Dit onderzoek spreekt `de vrees uit dat uitvoering van de (gehele) Wajong door vele gemeenten in plaats van één UWV veel duurder is'. Het CPB verwacht niet dat de hervorming van de Wajong en de nieuwe regeling WnV ertoe leidt dat de uitvoeringskosten van het UWV (voor de Wajong, de groep volledig en duurzaam arbeidsongeschikten) en gemeenten (voor de gemeentelijke doelgroep) per saldo zullen toenemen. Dit vanuit de veronderstelling dat eventuele schaalnadelen opwegen tegen schaalvoordelen vanwege synergie met andere gemeentelijke regelingen en vanwege de mogelijkheid dat gemeenten door de vergrote beleidsvrijheid samenwerkingsverban den kunnen aangaan om schaalnadelen te voorkomen. Om precies dezelfde redenen hebben gemeenten, in de aanloop naar de kabinetsformatie, aangegeven dat veel kosten kunnen worden bespaard en de effectiviteit van re-integratie kan worden vergroot. In het persbericht dat de FNV bij het onderzoek heeft uit doen gaan en in het artikel `Kabinetsplan arbeidsmarkt is kostenpost" wordt een bedrag genoemd van 750 miljoen euro meer voor de samenvoeging van sociale regelingen. Epsilon research noemt dit bedrag overigens niet in zijn rapport. De herkomst van dit bedrag is waarschijnlijk een onderzoek van APE uit 2010 waarin wordt gesteld dat bij de overgang van de Wajong naar de gemeenten de uitvoeringskosten bij gemeenten met 734 miljoen euro zullen stijgen. In de berekeningswijze hebben de APE onderzoekers naar mijn mening onvoldoende rekening gehouden met de beleidswijzigingen die het kabinet heeft voorgesteld. Ook hebben zij bepaalde aspecten niet in hun berekeningen betrokken, zoals de al eerder genoemde schaalvoordelen en de verwachte synergie. Zoals ik hiervoor al een paar keer heb gemeld, heeft het kabinet gebruik gemaakt van de berekeningen van het CPB en het CPB heeft deze aspecten (en andere) wel in zijn berekeningen meegenomen. Ik verwacht u zeer binnenkort de notitie toe te zenden met de hoofdlijnen van de nieuwe regeling WNV. In deze notitie zal ik uitgebreider in kunnen gaan op de vragen over de uitwerking van het voornemen van het kabinet om tot de nieuwe regeling te komen. Bij de verdere uitwerking van de regeling Werken naar vermogen, zal ik, zoals ik u hiervoor al heb gemeld, nauw contact met alle betrokken organisaties houden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom


is, eerste lid, van richtlijn 2003/87 geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen vast over de kosteloze toewijzing van emissierechten. Inmiddels bestaat hierover meer duidelijkheid. Op 15 december 2010 hebben de vertegenwoordigers van de lidstaten in het regelgevend comité (Comité Klimaatverandering) gestemd over het voorstel van de Commissie en is het voorstel voorgelegd aan het Europees Parlement. Begin april 2011 eindigt de termijn waarbinnen het Europees Parlement zijn opvatting kenbaar kan maken. Bezien is welke gevolgen deze geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen hebben voor paragraaf 2.1.14 van de Regeling monitoring handel in emissierechten (Verstrekken en kwaliteitsborging van gegevens ten behoeve van de kosteloze
1

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 september 2010, nr. DGM/K&L2010025875, tot wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten in verband met het verstrekken en de kwaliteit van gegevens benodigd voor het aanpassen van de hoeveelheid broeikasgasemissierechten voor de hele Unie en het berekenen van de kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de periode 2013-2020 (Stcrt. 2010, nr. 15372). 2 Richtlijn nr. 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PbEU L 140). 3 Richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275). 4 Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten (Stb. 2004, 511). 5 Het wetsvoorstel ter implementatie van de overige bepalingen van richtlijn 2009/29 is op 26 februari 2011 ingediend bij de Tweede Kamer (Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten (herziening EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten), Kamerstukken II 2010/11, 32 667, nr. 2).

4



toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de periode 2013-2020). De inhoud van die paragraaf wordt met deze wijzigingsregeling aangepast aan de inhoud van de uitvoeringsmaatregelen en de daarbij behorende interpretatiedocumenten. Er is uitsluitend voorzien in stroomlijning met de Europese eisen, er worden geen nieuwe of andere onderwerpen geregeld vergeleken met de wijzigingsregeling van 23 september 2010. Deze wijzigingsregeling is mede gebaseerd op artikel 16.21 van de Wet milieubeheer. Deze bepaling biedt, kort gezegd, de mogelijkheid om voor inrichtingen die onder het ETS vallen, bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen die nodig zijn in het belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten. Artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer bepaalt vervolgens dat hetgeen ingevolge die wet bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld, in afwijking daarvan bij ministeriele regeling wordt geregeld indien de regels uitsluitend strek ken ter implementatie van een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie. 2. Inhoud van de wijzigingregeling De belangrijkste wijzigingen betreffen het wijzigen van zowel het tijdstip als de wijze waarop de gegevens moeten worden verstrekt, en het in lijn brengen van de verificatie met de inhoud van de Europese uitvoeringsmaatregelen. 2.1. Tijdstip en wijze van gegevensverstrekking Bij het bepalen van de datum voor het verstrekken van gegevens die nodig zijn voor het berekenen van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de periode 2013-2020 is in de wijzigingsregeling van 23 september 2010 vooruitgelopen op de vaststelling van de Europese uitvoeringsmaatregelen. Daarbij werd er nog vanuit gegaan dat de Nederlandse emissieautoriteit (hierna: de emissieautoriteit) een eigen formulier zou vaststellen. Inmiddels is duidelijk geworden dat de Commissie een formulier zal vaststellen voor het verstrekken van deze gegevens en dat er aanvullend Europese documenten ter interpretatie van de uitvoeringsmaatregelen zullen verschijnen. De verzameling van de gegevens zal geschieden conform de uitvoeringsmaatregelen, het formulier van de Commissie en de aanvullende interpretatiedocumenten. Gelet op de verwachte opleverdatum van het Europese formulier moet geconstateerd worden dat de oorspronkelijke datum voor het


---- --