Europees Hof v Justitie


Gerecht van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 38/11 Luxemburg, 14 april 2011

Pers en Voorlichting

Arrest in zaak T-461/07 Visa Europe en Visa International Service / Commissie

Het Gerecht handhaaft de geldboete van 10,2 miljoen EUR die aan Visa werd opgelegd omdat zij weigerde Morgan Stanley als lid van haar netwerk te aanvaarden Bij beschikking van 3 oktober 20071 heeft de Commissie aan Visa International en Visa Europe, die het internationale Visa-betaalkaartnetwerk beheren en coördineren, een geldboete van 10,2 miljoen EUR opgelegd omdat zij de mededinging op de zogenaamde ,,acquiring"markt hadden beperkt. Op deze markt worden aan handelaars diensten aangeboden waardoor zij betalingen met kredietkaarten of kaarten met uitgestelde debitering kunnen aanvaarden. De litigieuze gedraging betrof de weigering om de Europese dochteronderneming van Morgan Stanley tussen maart 2000 en september 2006 te aanvaarden als lid van de regio ,,Europese Unie" van Visa International en later van Visa Europe. Als reden werd opgegeven dat Morgan Stanley toen eigenaar was van het Discover Card-netwerk, dat als een concurrent van het Visa-netwerk werd beschouwd. In september 2006 hebben Visa Europe en Morgan Stanley een overeenkomst gesloten waarbij Morgan Stanley als lid van het netwerk werd aanvaard. Bijgevolg heeft Morgan Stanley de klacht die zij bij de Commissie had ingediend, ingetrokken. Hoewel de inbreuk was beëindigd, heeft de Commissie aan Visa International en Visa Europe toch een geldboete opgelegd, aangezien zij Morgan Stanley gedurende zesenhalf jaar van de Britse acquiringmarkt hadden uitgesloten. Volgens de Commissie heeft de litigieuze gedraging ervoor gezorgd dat een potentiële concurrent werd belet toe te treden tot een markt met een hoge concentratiegraad. Zij heeft zich met name gebaseerd op het feit dat Morgan Stanley door deze weigering niet enkel werd belet om diensten voor de aanvaarding van met Visa-kaarten verrichte transacties te leveren, maar ook voor de aanvaarding van met MasterCard-kaarten verrichte transacties. Handelaars sluiten immers bij voorkeur één enkele overeenkomst af die al hun transacties dekt. Daarop hebben Visa International en Visa Europe beroep ingesteld bij het Gerecht, waarmee zij primair om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie verzochten en subsidiair om intrekking of vermindering van de geldboete. Om aan te tonen dat hun weigering om Morgan Stanley als lid van het Visa-netwerk te aanvaarden, er niet voor had gezorgd dat deze niet tot de acquiringmarkt kon toetreden, hebben Visa International en Visa Europe allereerst aangevoerd dat Morgan Stanley tot de markt had kunnen toetreden door een ,,fronting-overeenkomst" af te sluiten met een bij Visa aangesloten financiële instelling, die dan als schakel tussen het netwerk en Morgan Stanley zou fungeren. Het Gerecht brengt in herinnering dat de sluiting van een dergelijke overeenkomst een element van de economische en juridische context is waarmee in voorkomend geval rekening moest worden gehouden indien dit voor Morgan Stanley een reële en concrete mogelijkheid zou zijn geweest om tot de betrokken markt toe te treden en met de gevestigde ondernemingen te concurreren. In de omstandigheden van het geding oordeelt het Gerecht evenwel dat de Commissie een dergelijke mogelijkheid terecht van de hand mocht wijzen,
1

Beschikking C (2007) 4471 def. van de Commissie van 3 oktober 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (COMP/D1/37860 ­ Morgan Stanley/Visa International en Visa Europe).

www.curia.europa.eu



met name omdat Morgan Stanley moeilijkheden zou hebben gehad om een fronting-partner te vinden. Vervolgens wijst het Gerecht het betoog van Visa International en Visa Europe af dat de Commissie de intensiteit van de daadwerkelijke mededinging op de acquiringmarkt heeft onderschat. Enerzijds benadrukt het Gerecht dat het aanvaarden van dit betoog ertoe zou leiden dat de beoordeling van de gevolgen van de litigieuze gedraging voor de potentiële mededinging afhankelijk wordt gesteld van het onderzoek van de actuele mededingingsgraad op de betrokken markt. Dat zou in strijd zijn met de rechtspraak die voorschrijft dat bij het onderzoek van de mededingingsvoorwaarden op een bepaalde markt niet enkel moet worden afgegaan op de bestaande mededinging tussen de ondernemingen die reeds op de betrokken markt aanwezig zijn, maar ook op de potentiële mededinging. Anderzijds merkt het Gerecht op dat de acquiringmarkt op het moment van de feiten een hoge concentratiegraad en een consolidatietendens kende, aangezien een paar grootbanken en internationale betalingsverwerkers geneigd waren de activiteiten over te nemen van kleinere acquirers die deze markt willen verlaten. In die context kon de Commissie terecht stellen dat de toetreding van een nieuwe speler voor een versterking van de mededinging kon zorgen. Tot slot heeft het Gerecht onderzocht of Morgan Stanley als potentiële concurrent mocht worden aangemerkt. Bij die gelegenheid heeft het de relevante criteria van deze definitie in herinnering gebracht. Het voornemen van een onderneming om tot de betrokken markt toe te treden kan weliswaar eventueel relevant zijn, maar de beoordeling moet toch steeds hoofdzakelijk berusten op haar capaciteit om tot deze markt toe te treden. In casu oordeelt het Gerecht dat de mogelijkheid van Morgan Stanley om tot de acquiringmarkt toe te treden niet wordt betwist en dat de veronderstelling dat Morgan Stanley tot de betrokken markt zou toetreden niet louter theoretisch was. Op basis daarvan concludeert het dat de Commissie geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door Morgan Stanley als potentiële concurrent aan te merken. Het Gerecht wijst eveneens alle andere argumenten af die Visa International en Visa Europe aanvoeren. Bijgevolg handhaaft het de aan deze ondernemingen opgelegde geldboete van 10,2 miljoen EUR. NOTA BENE: Tegen de beslissing van het Gerecht kan binnen een termijn van twee maanden vanaf de betekening ervan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof. NOTA BENE: Het beroep tot nietigverklaring strekt tot nietigverklaring van met het recht van de Unie strijdige handelingen van de instellingen van de Unie. Onder bepaalde voorwaarden kunnen de lidstaten, de Europese instellingen en particulieren bij het Hof van Justitie of het Gerecht een beroep tot nietigverklaring instellen. Indien het beroep gegrond is, wordt de handeling nietig verklaard. De betrokken instelling moet in voorkomend geval voorzien in de door de nietigverklaring van de handeling ontstane leemte in de regelgeving.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Gerecht niet bindt. De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA. Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

www.curia.europa.eu