Rijksoverheid


2011Z02441 Antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen van de leden Van Klaveren, Beertema en Wilders (allen PVV) over de wasruimte op een hogeschool (ingezonden 8 februari 2011).

Vraag 1 Bent u bekend met het artikel 'Wasruimte moslims op hogeschool'? 1) Antwoord 1 Ja. Vraag 2 In hoeverre deelt u de visie dat een wasruimte voor moslims, op nota bene een christelijke hogeschool, tekenend is voor de voortschrijdende islamisering van het onderwijs? Antwoord 2 Ik deel deze visie niet. Rekening houden met het gegeven dat een toegenomen deel van de Nederlandse bevolking zich tot het islamitische geloof rekent, is geen islamisering, maar bij uitstek uiting van de westerse waarden van geloofsvrijheid en tolerantie. Vraag 3 Bent u bereid zich helder uit te spreken tegen de toenemende invloed van de islam op zowel het christelijke als het openbare onderwijs? Zo nee, waarom niet? Antwoord 3 Daartoe ben ik niet bereid. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de gang van zaken op een instelling van hoger onderwijs en mitsdien bevoegd om ook in dezen beslissingen te nemen binnen de algemeen geldende wettelijke kaders. In beginsel staat het de instelling vrij om geloofsbeleving te faciliteren, uiteraard met inachtneming van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Deze wet bevat een verbod op het maken van onderscheid op grond van onder meer godsdienst. Een onderwijsinstelling is hier als werkgever en als aanbieder van onderwijs aan gehouden. Indien een werknemer of student meent dat een onderwijsinstelling in strijd met de Awgb handelt, en men er intern niet uitkomt, dan is het mogelijk om - al dan niet gezamenlijk - een oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling te vragen en/of het geschil aan de rechter voor te leggen. Overigens geeft de betrokken hogeschool in de voorlichting op haar website aan dat het gaat om een rituele wasruimte die door iedereen gebruikt kan worden. Vraag 4 In hoeverre onderschrijft u de mening dat een wasruimte voor moslims een symbool is voor de islamitische ongelijkheid tussen moslims en niet-moslims en daarom tevens vanuit het oogpunt van de emancipatie geen plek hoort te hebben op een onderwijsinstelli