Rijksoverheid


10 mei 2011

Geannoteerde agenda Informele Ministeriële Bijeenkomst Cohesiebeleid

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Infrastructuur en Milieu, de geannoteerde agenda voor de Informele Ministeriële Bijeenkomst Cohesiebeleid aan. Deze bijeenkomst vindt plaats op 19 en 20 mei te Gödöll , Hongarije, en wordt georganiseerd door het Hongaarse voorzitterschap. Op 19 mei staat Territoriale Cohesie op de agenda en op 20 mei de toekomst van het Cohesiebeleid (vanaf 2014). Vanwege het informele karakter van deze bijeenkomst zal er een vrije gedachtewisseling plaatsvinden zonder besluitvorming. Territoriale Cohesie (19 mei) Op de eerste dag van de bijeenkomst stellen de ministers verantwoordelijk voor ruimtelijke ordening de zogenoemde `Territorial Agenda 2020' vast. In 2004 is onder Nederlands voorzitterschap het startschot voor het opstellen van een Europese territoriale agenda gegeven. In 2007 is in Leipzig onder Duits voorzitterschap de eerste territoriale agenda voor Europa vastgesteld tijdens een informele ministersbijeenkomst. De `Territorial Agenda 2020 ' is een herziening van de Leipzig territoriale agenda. Een belangrijke aanleiding om de territoriale agenda uit 2007 te herzien is het Verdrag van Lissabon, waarmee territoriale cohesie tot een van de doelen van de Europese Unie is benoemd. De `Territorial Agenda 2020' poogt de gedachtevorming over territoriale cohesie een stap verder te brengen door de verbanden tussen dit concept en lopende beleidsontwikkelingen te beschrijven. In de agenda wordt de relatie met de Europa2020-strategie gelegd, en het belang van een goede ex ante analyse van ruimtelijke effecten (van o.a. sectoraal beleid), een `territorial impact assessment', onderstreept. Dit laatste is belangrijk voor Nederland, in het kader van de territoriale agenda uit 2007 heeft Nederland in 2009 een succesvolle Europese workshop gehouden over ruimtelijke effect analyse. Daarmee wordt bij de voorbereiding van nieuwe EU wet- en regelgeving een grondige analyse van de effecten op nationale projecten en gebieden gedaan. Het k abinet zet, zoals aangegeven in de brief die de minister van Infrastructuur en Milieu op 23 maart jl. aan uw Kamer deed toekomen (kamerstuk 31 953 nr. 39), in op verdere verbeteringen van de ruimtelijke effect- analyses. Ruimtelijke effectanalyses moeten aangeven of EU, nationaal of lokaal beleid effecten heeft op: o Wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening of ruimtelijk relevante sectorwetgeving; o Nationaal, regionaal of lokaal ruimtelijk beleid, zoals vastgelegd in beleidsnota's, structuurvisies en bestemmingsplannen; o De planning en uitvoering van grote gebiedsgerichte ontwikkelingsprojecten en de voorwaarden voor (publiek-private samenwerking); o Voorwaarden voor de bestemming, de inrichting en het beheer van gebieden; o Het concrete fysieke gebruik van gronden, (grote) wateren of van de stedelijke omgeving. Uit de `Territorial Agenda 2020' zelf vloeien geen beleidsmaatregelen voort. Met dit document willen de ministers wel het belang van territoriale aspecten voor het EU beleid benadrukken. Concreet kan bijvoorbeeld gedacht worden aan (indirecte) effecten van sectoraal beleid op EU-niveau op ruimtelijke ordening binnen de lidstaten, of aan de gevolgen van territoriale o ntwikkelingen voor het halen van (sectorale) beleidsdoelen. Een evaluatie van de `Territorial Agenda 2020' is voorzien in 2015. Wanneer dit aanleiding geeft tot een herziening zal dit waarschijnlijk (gedeeltelijk) plaats vinden onder Nederlands voorzitterschap in 2016. Tijdens de bijeenkomst zal het inkomende Poolse voorzitterschap toelichten welk vervolg er aan de `Territorial Agenda 2020' wordt gegeven in de tweede helft van 2011. De ambitie van het Poolse voorzitterschap is om te komen tot een kader voor vervolgafspraken waarbij afzonderlijke lidstaten acties oppakken. Hierbij zoekt het Poolse voorzitterschap nadrukkelijk de verbinding met het cohesiebeleid en Europese samenwerking met betrekking tot stedelijke ontwikkeling. Voor Nederland ligt een vervolg op de in 2009 gehouden workshop over ruimtelijke effect analyses voor de hand. Nederland kan instemmen met de territoriale agenda. Nederland hecht eraan dat de territoriale agenda een concreet vervolg krijgt. Dit houdt in dat de principes, die in de territoriale agenda staan beschreven, daadwerkelijk hun weg vinden in het EU-beleid. Hierdoor kan de Territoriale Agenda bijdragen aan het behalen van de doelen van de Europa2020-strategie. De toekomst van het Cohesiebeleid (20 mei) De tweede dag staat in het teken van de toekomst van het cohesiebeleid. Commissaris Hahn van Regionaal Beleid zal de stand van de voorbereiding van het nieuwe Cohesiebeleid toelichten, waarvan de conceptvoorstellen deze zomer worden verwacht. Commissaris Andor van Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie zal ingaan op de rol van het Europees Sociaal Fonds in het toekomstige Cohesiebeleid. De discussies in Gödöll dienen niet ter besluitvorming. De Europese Commissie zal deze discussies wel meenemen bij de voorbereiding van de conceptvoorstellen.

Er staan tevens twee discussies op de agenda over: 1. Conditionaliteit. Hoe kan het Cohesiebeleid meer resultaatgericht en effectiever gemaakt worden? 2. Hoe kan het Cohesiebeleid bijdragen aan het bereiken van de Europa2020- strategie? De Nederlandse inzet voor de nieuwe periode van het Cohesiebeleid is nauw verweven met de Nederlandse inzet voor de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader van de EU. Hierover werd u bij brief van 28 maart 2011 geïnformeerd (kamerstuk 21501-20, nr. 529). Het kabinet wil het Cohesiebeleid beperken tot de minst welvarende regio's in de minst welvarende landen. Voor de inhoudelijke invulling van het toekomstige Cohesiebeleid is de kabinetsreactie op de toekomst van het Cohesiebeleid van 4 februari jl. primair leidend (kamerstuk 21501-08, nr. 349). Het kabinet wil dat het Cohesiebeleid meer resultaatgericht wordt, met een focus op de doelen van de Europa2020strategie. Ad 1. Conditionaliteit Conditionaliteit houdt in dat het uitkeren van st ructuurfondsen afhankelijk wordt gemaakt van de prestaties van lidstaten. Er bestaan twee hoofdvormen van conditionaliteit: · externe conditionaliteit · interne conditionaliteit Bij externe conditionaliteit wordt het uitkeren van structuurfondsen afhankelijk gemaakt van het bereiken van een extern doel, dat geen directe link heeft met de investeringen met structuurfondsen. Een voorbeeld is conditionaliteit aan de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact. De discussie over externe conditionaliteit komt niet in de structuurfondsengremia aan de orde. Het doel van interne conditionaliteit is de effectiviteit en efficiency van de structuurfondseninvesteringen te verhogen. De Europese Commissie heeft geanalyseerd welke randvoorwaarden in het verleden belemmerend hebben gewerkt, waardoor een investering niet het optimale effect heeft bereikt. Het doel van de interne conditionaliteit is de lidstaten ertoe bewegen de randvoorwaarden te verbeteren. Een voorbeeld is dat investeringen in innovatie moeten plaatsvinden in kansrijke sectoren in de regio (`smart specialisation strategy'). De afgelopen maanden heeft een Taskforce Conditionaliteit, bestaande uit experts van de lidstaten, Europese Commissie en Europees Parlement, zich georiënteerd op de mogelijkheden voor interne conditionaliteit. Tijdens de Informele Raad presenteert de Europese Commissie de conclusies van deze taskforce. Nederland vindt dat bij interne conditionaliteit aan vijf voorwaarden moet worden voldaan: · conditionaliteiten moeten de effectiviteit en efficiency van cohesiebeleidinvesteringen verbeteren; de actoren die betrokken zijn bij het Operationeel Programma moeten de mogelijkheid en de competenties hebben om aan de conditionaliteiten te voldoen; · het voorstel moet volledig voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel, bijvoorbeeld voor wat betreft de rol van de Europese Commissie; · de conditionaliteiten moeten niet leiden tot hogere administratieve lasten, maar moet bijdragen aan vereenvoudiging. · de conditionaliteit moet praktisch werkbaar en uitvoerbaar zijn. Deze voorwaarden werden in de genoemde taskforce door alle lidstaten onderschreven, en komen naar verwachting ook terug in de conclusies van de Europese Commissie. · Indien de Commissie met een voorstel voor conditionaliteit komt dat aan deze voorwaarden voldoet, dan zou Nederland in de toekomst kunnen instemmen met een dergelijke conditionaliteit. Overigens dient de discussie over conditionaliteit in Gödöll niet ter besluitvorming. De Europese Commissie zal deze discussie wel meenemen bij het de voorbereiding van het nieuwe Cohesiebeleid, waarvan de conceptvoorstellen deze zomer worden verwacht. Ad 2. Bijdrage aan Europa2020-strategie Nederland is van mening dat de structuurfondsen zich scherper zouden moeten focussen op het bereiken van de doelen van de Europa2020-strategie, zoals 3% van het BNP investeren in R&D. Een expliciete link tussen cohesiebeleid en Europa2020 versterkt tevens de toegevoegde waarde van het cohesiebeleid, omdat dit zorgt voor meer focus en meer impact van de fondsen. De Commissie stelt voor dat elk Operationeel Programma zich richt op een beperkt aantal thema's uit een menu van in totaal circa 15 thema's, gebaseerd op de prioriteiten van de Europa2020-strategie, bijvoorbeeld onderzoek en R&D; innovatie; en betere aansluiting op de arbeidsmarkt. Nederland ondersteunt deze benadering, omdat het op deze manier mogelijk is om meer concentratie en meer resultaten te bereiken, terwijl er genoeg flexibiliteit is om in te spelen op de specifieke uitdagingen van het land, dan w el de regio in kwestie. Nederland kan zich vinden in het niveau van de thema's en het soort thema's dat door de Commissie voorgesteld wordt.

(w.g.)

dr. Henk Bleker Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie