Rijksuniversiteit Groningen

Verband vermogen zelf leerproces te sturen en prestatieniveau jonge voetballers

Datum: 06 mei 2011

Het vermogen om zelf hun leerproces te sturen is mogelijk de sleutelfactor voor jonge voetballers om hun top te bereiken. Wát spelers uit hun trainingen halen, lijkt minstens zo belangrijk als het aantal gemaakte trainingsuren. Voetballers op het hoogste niveau van Nederland scoorden het hoogste op dit zelfregulerend leren. Bepalend hiervoor is dat spelers een doel hebben en een plan om dat doel te bereiken. Dit blijkt uit onderzoek van bewegingswetenschapper Tynke Toering van het UMCG/RUG. Zij promoveert op 11 mei 2011 op haar onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Zelfregulerend leren helpt individuen om effectiever te leren. Dit houdt voor voetballers in dat zij moeten weten welke vaardigheden zij moeten verbeteren en hoe ze dat kunnen doen, dat ze gemotiveerd zijn om zich te verbeteren en dat ze actie moeten ondernemen om zich te verbeteren. In haar onderzoek ging Toering na hoe zelfregulerend leren (ZRL) en het prestatieniveau van jeugdvoetballers van 11-17 jaar samenhangen. Ook onderzocht zij hoe dit wordt weerspiegeld in het trainingsgedrag van spelers. Toering keek daarbij naar zes onderdelen: plannen (voor het uitvoeren van een taak een plan van uitvoering maken), monitoren (tijdens het uitvoeren van de taak nagaan of alles goed gaat), evalueren (na het uitvoeren van een taak het proces en resultaat beoordelen), reflecteren (de dingen die zijn geleerd omzetten in gedrag), inzet (de bereidheid zich in te zetten voor het uitvoeren van een taak) en self-efficacy (het vertrouwen dat een taak succesvol kan worden uitgevoerd).

Hoge scores op ZRL

Uit haar onderzoek blijkt dat spelers die bij een betaald voetbalclub op het hoogste niveau in Nederland speelden, hoger scoorden op ZRL dan spelers op amateurniveau. Vooral de onderdelen `reflecteren' en `inzet' zijn bij hen sterker ontwikkeld. Bovendien bleek dat binnen de groep spelers van een betaald voetbalclub de beste spelers het hoogst scoorden op `reflecteren', terwijl het aantal trainingsuren voor alle spelers gelijk was. Hieruit blijkt dat de beste spelers meer van dezelfde hoeveelheid training profiteren dan andere spelers. Niet zozeer het aantal gemaakte traininguren is beslissend, maar wel wat jeugdvoetballers uit hun training halen.

Rol trainers

Om progressie te boeken, adviseert Toering jeugdvoetballers en jeugdtrainers zich te richten op het identificeren van sterke en zwakke punten en het stellen van doelen die daarbij passen. De trainers moeten hun spelers goed kennen, zodat zij hun feedback kunnen aanpassen aan dat wat de speler nodig heeft. Daarbij kan de trainer de spelers aanmoedigen om voor elke training een specifiek doel te hebben en na de training voor zichzelf te evalueren of het doel is gehaald. Trainers moeten de spelers de ruimte geven om zelf na te denken en met oplossingen te komen in plaats van dat de trainer dit telkens doet. Op deze manier creëren zij een leeromgeving die spelers aanmoedigt om pro-actief in hun leerproces te zijn.

Curriculum Vitae

Tynke Toering (Leeuwarden, 1982) studeerde Psychologie en Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij deed haar onderzoek bij het Interfacultair Centrum voor Bewegingswetenschappen van het Universitair Medisch Centrum Groningen/Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek is financieel mogelijk gemaakt door NOC*NSF. De titel van haar proefschrift is `Self-regulation of learning and the performance level of youth soccer players'. Zij werkt nu als onderzoeker op de Norwegian School of Sport Sciences en voor het Norwegian Center of Football Excellence in Oslo.