Rechtbank Amsterdam


Claim beleggers Fortis tegen de Staat afgewezen

Amsterdam , 18-5-2011

De rechtbank Amsterdam heeft vandaag vonnis gewezen in de zaken van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB)/ Deminor en Stichting FortisEffect tegen onder anderen de Staat der Nederlanden en Ageas - voorheen Fortis NV - over de gang van zaken rondom de overname van de Nederlandse onderdelen van Fortis door de Staat op 3 oktober 2008.

De rechtbank heeft alle vorderingen van eisers afgewezen. Kort gezegd is niet gebleken dat de Staat bij de verwerving van de Nederlandse onderdelen van Fortis misbruik heeft gemaakt van de bijzondere omstandigheden waarin Fortis zich in de aanloop naar 3 oktober 2008 bevond of dat hij daarbij een (veel) te lage prijs heeft betaald. Evenmin is gebleken dat de Staat of Fortis de aandeelhouders van Fortis (opzettelijk) onjuist of onvolledig hebben geïnformeerd of dat zij de beslissing tot verkoop ten onrechte en in strijd met de wet, niet aan de algemene vergadering van aandeelhouders hebben voorgelegd. De Staat en Fortis NV zijn dan ook niet aansprakelijk voor de door houders van effecten Fortis als gevolg van de overname geleden schade.

Bij dat alles is volgens de rechtbank van belang dat Fortis en de Staat in de aanloop naar 3 oktober 2008 voor een ongekende opgave stonden. De liquiditeitspositie van het bankbedrijf van Fortis bewoog zich in de week van 28 september tot en met 3 oktober 2008 steeds verder naar het kritieke punt. Tegenover een voortdurende uitstroom van liquide middelen stonden een gestokte normale instroom van liquide middelen en steeds minder uitwijkmogelijkheden in de vorm van noodsteun van de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken.

Om deze voor Fortis levensbedreigende gang van zaken te keren was van doorslaggevend belang dat het vertrouwen van de financiële markten en consumenten in de solvabiliteit van Fortis op de kortst mogelijke termijn zou worden hersteld. Fortis was immers een zogenoemde systeemrelevante instelling; omvallen zou grote gevolgen hebben voor het financiële stelsel. Fortis behoefde zeer omvangrijke externe steun, zou zonder die steun naar alle waarschijnlijkheid failleren en de nationale overheden van Nederland, België en Luxemburg waren de enige die in staat en bereid waren de benodigde externe steun te verstrekken. De Staat en Fortis hebben zich onder druk van deze uitzonderlijk ernstige en urgente omstandigheden, tegen wil en dank moeten zetten aan nadere reddingsmaatregelen. Aangenomen kan worden dat als met de te nemen maatregelen het vertrouwen in de solvabiliteit van Fortis niet zou worden hersteld, er geen mogelijkheid zou komen dat later alsnog te doen.

Onder deze omstandigheden heeft de Staat in de korte tijd die hem daarvoor was gegund, in redelijkheid tot de slotsom kunnen komen dat voor het bereiken van het door hem gediende doel - te weten het ter bescherming van de Nederlandse financiële sector voorkomen van een faillissement van de Fortis-groep en haar Nederlandse onderdelen - de noodzaak bestond het geheel van de Nederlandse activiteiten van Fortis over te nemen. Tegen deze achtergrond kan niet worden geconcludeerd dat de Staat zich van overname van het Nederlandse verzekeringsbedrijf van Fortis had behoren te onthouden.

De belangen van de Staat en Fortis liepen bij de overname voor een deel parallel. Voor het overige had ieder van hen, vanuit de eigen taken en verantwoordelijkheden, logischerwijs een eigen invalshoek, in die zin dat Fortis een gerechtvaardigd belang had bij een zo hoog mogelijke prijs voor de te verkopen onderdelen en de Staat een gerechtvaardigd belang bij een zo laag mogelijke prijs. Tegenover een vraagprijs van EUR 22 miljard (Fortis) stond een bod van EUR 9 miljard (Staat). De Staat is mede op basis van door Fortis aangedragen argumenten opgeschoven naar de uiteindelijke prijs van EUR 16,8 miljard en de overige overeengekomen voorwaarden. Fortis en de Staat zijn op die manier tot een door ieder van hen onderschreven gezamenlijk resultaat gekomen. Hetgeen FortisEffect VEB en Deminor verder hebben aangevoerd over de prijs kan niet tot de slotsom leiden dat deze zo laag is geweest dat de Staat daarmee misbruik van omstandigheden heeft gemaakt.

De onmiddellijk dreigende ondergang van de Fortis vroeg om besluitvorming en uitvoering op zeer korte termijn. Voor de door FortisEffect c.s. gewilde voorafgaande aandeelhoudersvergadering ontbrak onder deze omstandigheden eenvoudigweg de tijd. Een voorwaardelijke overname zou niet het gewenste effect hebben gehad. Met de Staat en Fortis moet worden aangenomen dat slechts een onomkeerbaar besluit het vertrouwen in de solvabiliteit van Fortis kon herstellen. De Staat en Fortis hebben in redelijkheid kunnen menen dat het voortbestaan van de Fortis niet gewaarborgd zou zijn als de te nemen reddingsmaatregelen nog zouden moeten worden goedgekeurd door de algemene vergadering van aandeelhouders.

Voor de door de Staat en Fortis gedane mededelingen geldt dat het van belang was om de eerste reddingsmaatregel van 28 september 2008 naar buiten te brengen en daarbij de hoop en verwachting uit te spreken dat die maatregel het gewenste effect zou hebben, te weten het herstel van vertrouwen in de solvabiliteit van de Fortis-groep. Zonder dat positieve geluid zou de eerste reddingsmaatregel, hoe omvangrijk ook, geen kans van slagen hebben gehad. Garanties dienaangaande konden intussen niet worden gegeven, en zijn ook niet gegeven.

FortisEffect verwijten de Staat en Fortis vervolgens dat zij de tweede reddingsmaatregel pas in de avond van 3 oktober 2008 bekend hebben gemaakt, hoewel zij, volgens FortisEffect al dagenlang wisten dat de eerste reddingsmaatregel niet het gewenste effect zou hebben en dat een nadere reddingsmaatregel noodzakelijk was.

Bekendmaking van het uitblijven van het gehoopte en verwachte effect van de eerste reddingsmaatregel zou echter vrijwel zeker de genadeklap voor het bankbedrijf van de Fortis-groep, en wellicht van de gehele Fortis-groep, hebben betekend. Hetzelfde geldt voor bekendmaking van het voorbereiden van nadere reddingsmaatregelen. Zolang de precieze inhoud van de nadere reddingsmaatregelen niet bekend was, zou elke uitlating daarover slechts onzekerheid - en daarmee verdere verzwakking van de liquiditeitspositie van het bankbedrijf van de Fortis-groep - hebben veroorzaakt. De door de Staat en Fortis N.V. gekozen lijn kan slechts worden gekenschetst als prudent en mede in het belang van de houders van aandelen en andere effecten Fortis.

Bron: Rechtbank Amsterdam
Uitspraken:BQ4815, BQ4842

Zie het origineel