UMC St Radboud


Stress met afwijkend gen maakt mens gevoelig voor depressie 19-05-2011

Verschil in de hersenen is `missing link'

Stressvolle gebeurtenissen beïnvloeden bij sommige mensen de werking van het BDNF-gen. Dat gen maakt een groeifactor die belangrijk is voor de hersenontwikkeling. In geval van stress functioneert een variant van dit gen kennelijk minder goed, want het hersengebied waar de emoties worden gereguleerd (de anterior cingulate cortex) ontwikkelt zich dan niet optimaal. Die achterblijvende ontwikkeling gaat gepaard met een grotere kans op depressie. Dat schrijft Lotte Gerritsen, hersenonderzoeker in het UMC St Radboud, in een online artikel in Molecular Psychiatry.

Stressvolle gebeurtenissen in de kindertijd, zoals het scheiden van de ouders of het overlijden van een broer of zus, verhogen de kans op een depressie in het latere leven. Daarnaast lijken ook bepaalde variaties in het BDNF-gen een grotere kans te geven op een depressie. Die resultaten komen in diverse studies naar boven. Maar het was onbekend of er een verband tussen beide factoren bestaat.

Ander aminozuur

In een online artikel in Molecular Psychiatry beschrijft Lotte Gerritsen, hersenonderzoeker in het UMC St Radboud, voor het eerst hoe die twee aspecten met elkaar samenhangen. Gerritsen: "Om dat uit te zoeken hebben we de hersenenanatomie van bijna zeshonderd gezonde vrijwilligers tussen de achttien en vijftig jaar in beeld gebracht. Verder registreerden we wie stressvolle periodes had meegemaakt in de kindertijd. Tot slot onderzochten we ook of iemand drager was van een `normaal' of een 'afwijkend' BDNF-gen."

Het BDNF-gen (brain-derived neurotrophic factor) bevat de erfelijke code voor een groeifactor die een belangrijke rol speelt in de hersenontwikkeling. Sommige mensen hebben een kleine afwijking in dit gen, waardoor de groeifactor niet het gebruikelijke aminozuur valine bevat, maar een ander aminozuur, namelijk methionine. Gerritsen: "Het idee is, dat de groeifactor door dat methionine minder goed werkt. Wij wilden uitzoeken of dat een effect had op de anatomie van de hersenen. En of we anatomische verschillen konden zien tussen mensen met het normale en het afwijkende BDNF-gen."

Anatomisch verschil

Door zowel de stressvolle gebeurtenissen als de varianten van het BDNF in kaart te brengen, kon Gerritsen het effect van beide onderdelen bij de gezonde vrijwilligers beoordelen. "Wat we zagen was verrassend", zegt ze. "Of iemand een normaal of afwijkend gen had, was niet of nauwelijks terug te zien in de anatomie van de hersenen. Net zo min of iemand in zijn kindertijd wel of geen stressvolle gebeurtenissen had meegemaakt. Maar had iemand een afwijkend gen én stressvolle gebeurtenissen meegemaakt, dan zagen we wél een duidelijk verschil. Bij hen was een hersengebied in de prefrontale cortex - de anterior cingulate cortex - duidelijk kleiner dan bij de andere vrijwilligers. En uitgerekend dit hersengebied, dat belangrijk is voor het afstemmen van emoties, wordt vaak in verband gebracht met depressies."

Het onderzoek van Gerritsen is belangrijk, omdat het voor depressieve aandoeningen laat zien hoe stress de werking van genen beïnvloedt. Het is een mooi voorbeeld van gen-omgeving interactie, waarin de relatie tussen stress op jonge leeftijd en genetische kwetsbaarheid voor depressie zichtbaar wordt. In die relatie spelen de genetische BDNF-variant en de daarmee samenhangende anatomische verschillen in het brein die door Gerritsen zijn opgehelderd een duidelijke rol.