Maastricht University

17 mei 2011

Afscheidsrede professor Ton Broeders: Het forensisch tekort

DNA-wetgeving sterk verouderd - Monopolie NFI verhindert heilzame competitie

NB Op de inhoud van dit persbericht rust een embargo tot vrijdag 20 mei 16.30 uur

Hoewel de aanblik van de hooggehakte dames van CSI anders doet vermoeden, verloopt het forensisch onderzoek van materiële sporen ook anno 2011 bepaald niet altijd probleemloos. Door de wetgeving en de huidige financieringsvorm in Nederland, met een monopoliepositie van het NFI, is de kwaliteit van het forensisch onderzoek bepaald niet gegarandeerd. Dit stelt hoogleraar Criminalistiek prof. dr. Ton Broeders in zijn afscheidsrede, die hij op vrijdag 20 mei aan de Universiteit Maastricht uitspreekt wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

Broeders noemt in zijn rede enkele recente voorbeelden: "In de zaak Kroon werd een door het OM ingebracht toxicologisch onderzoek naar het gebruik van cocaïne na een kritische contra-expertise uitgevoerd in opdracht van de verdediging door het OM zelve schielijk terzijde gelegd. In de zaak Lucia de Berk speelde verschil van inzicht onder deskundigen over onder meer toxicologisch bewijs een cruciale rol. In andere geruchtmakende zaken als de Schiedammer parkmoord en de Puttense moordzaak leidden verschillen in de waardering en interpretatie van DNA-bewijs tot honorering van herzieningsaanvragen en bleken de oorspronkelijk veroordeelde verdachten onschuldig. Nog geen maand geleden besloot het OM te stoppen met de geuridentificatieproef, een identificatiemiddel waarvan de Nederlandse politie tientallen jaren - in veel gevallen ten onrechte - gebruik heeft gemaakt.

"Methodologisch gezien bevindt het onderzoek naar de herkomst van sporen zich nog vaak in een voorwetenschappelijke fase. Elementaire principes ter vermijding van ongewenste sturing ('bias') die in de reguliere wetenschap gemeengoed zijn zoals blind onderzoek worden bij traditionele vormen van sporenonderzoek zoals wapen- en munitieonderzoek, vezelonderzoek en kras-, indruk- en vormsporenonderzoek niet of nauwelijks toegepast. Waar dat wel gebeurt, zoals bij het forensisch DNA-onderzoek, staat de sterk verouderde wetgeving efficiënt en toetsbaar onderzoek in de weg. De regelgeving is niet toegesneden op recente veranderingen zoals de sterke toename van problematische mengprofielen als gevolg van steeds gevoeliger analysetechnieken. Met deze technieken is het mogelijk celmateriaal in zeer kleine hoeveelheden (contactsporen) te onderzoeken op bv. bivakmutsen, maar daarin bevindt zich vaak DNA-materiaal van meerdere personen en is bovendien de relatie met een specifiek delict minder duidelijk."

Ook de gewijzigde inzichten ten aanzien van het monopolie op de uitvoering van forensisch (DNA-)onderzoek kunnen binnen de huidige regelgeving niet worden doorgevoerd. Broeders: "De huidige financieringsvorm van het forensisch onderzoek stelt geen premie op het maken van goede keuzes door politie en justitie, noch wat betreft de selectie van het uit te voeren onderzoek noch ten aanzien van de keuze van degene die het onderzoek moet uitvoeren. Daardoor en door het ontbreken van de kwaliteitsprikkel die van serieuze competitie kan uitgaan zijn de doelmatigheid en kwaliteit van de forensische inspanning in Nederland bepaald niet gegarandeerd. De recent vrijwel Kamerbreed gesteunde motie Van der Steur c.s. (32168, nr. 16) roept op tot wijziging van de positionering van de DNA-databank en zet daarmee een eerste stap op de weg naar een meer pluriform aanbod van forensisch onderzoek in Nederland. Gevreesd moet echter worden dat de daarvoor vereiste wetgeving nog lang op zich zal laten wa chten."




Maastricht University