UMC Utrecht
Biologisch afbreekbare stent in slokdarm
Patiënten met moeilijk behandelbare slokdarmvernauwingen kunnen nu ook
met biologisch afbreekbare stents behandeld worden. Dat concludeert
MDL-arts in opleiding Petra van Boeckel van het UMC Utrecht. Zij
promoveert op 26 mei.
Van Boeckel verdeelde 40 patiënten met moeilijk behandelbare
slokdarmvernauwingen in twee groepen. De ene helft kreeg voor zes weken
een gewone, plastic stent om de vernauwing tegen te gaan. De andere
helft kreeg een biologisch afbreekbare stent die na ongeveer zes weken
opgelost is. Beide stents zorgen ervoor dat dertig procent van de
patiënten weer gewoon kunnen slikken. Maar de biologische afbreekbare
stent hoeft niet weggehaald te worden. Dat scheelt een behandeling.
Daarom raadt Van Boeckel bij deze patiënten het gebruik van biologisch
afbreekbare stents aan.
Het succespercentage van dertig procent voor deze behandeling is echter
niet hoog. Het betekent dat zeventig procent van de patiënten terug
moet naar het ziekenhuis voor een nieuwe ingreep. Toch is het
vooruitgang, omdat bij deze patiënten de gewone behandeling niet werkt.
Dat is het opblazen van een ballonnetje in de slokdarm.
Slokdarmvernauwingen zijn over het algemeen het gevolg van zuurbranden
of van operaties aan de slokdarm om tumoren te verwijderen waarbij het
litteken niet mooi geneest.
Jaarlijks krijgen in het UMC Utrecht 20 tot 25 patiënten een stent voor
moeilijk te behandelen slokdarmvernauwingen. Op basis van Van Boeckels
resultaten plaatsen maag-, darm- en leverartsen nu in die gevallen een
biologische stent. Het gebruik van biologische stents bij
slokdarm¬vernauwingen is relatief nieuw. Bij bloedvatvernauwingen wordt
dit type stent al langer gebruikt.
Van Boeckel: "We hebben nu de bruikbaarheid van biologisch afbreekbare
stents bewezen in een kleine groep patiënten. Een groter onderzoek is
nodig om te laten zien dat biologische stents ook echt kosteneffectief
zijn en de kwaliteit van leven van patiënten kunnen verbeteren."
Petra van Boeckel promoveert op 26 mei aan het UMC Utrecht. Prof. dr.
Peter Siersema begeleidde haar onderzoek.
vrijdag 20 mei 2011