Gepubliceerd op 27 mei 2011
Dwanghandeling leidt tot obsessie, en niet andersom
Nieuw inzicht in de ontwikkeling van dwangstoornissen
Gepubliceerd op 27 mei 2011
Automatische dwanghandelingen zijn mogelijk de voorbode van
dwangstoornissen, en dwanggedachten ontstaan uit een behoefte om dit
schijnbaar irrationele gedrag te rechtvaardigen. Dit blijkt uit
onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de University of
Cambridge. De bevindingen, die onlangs zijn gepubliceerd in het
gerenommeerde 'American Journal of Psychiatry', gaan in tegen de
heersende gedachte dat dwanghandelingen een gevolg zijn van
dwanggedachten.
Een dwangstoornis of obsessieve-compulsieve stoornis wordt gekenmerkt
door angstige dwanggedachten (obsessies) en repetitieve, rituele
dwanghandelingen (compulsies) die interfereren met het dagelijks leven
en ernstig lijden veroorzaken. Tot nu toe werd aangenomen dat
dwanghandelingen een gevolg zijn van dwanggedachten. Het zich excessief
wassen door patiënten met smetvrees bijvoorbeeld, werd beschouwd als
een doelgerichte actie om de angst voor besmetting te verminderen. De
onderzoekers van de UvA en Cambridge zetten nu echter vraagtekens bij
deze heersende gedachte. Hun onderzoeksresultaten suggereren dat de
relatie andersom is: automatische dwanghandelingen zijn de voorbode van
de stoornis, en dwanggedachten ontstaan uit een behoefte om dit
schijnbaar irrationele gedrag te rechtvaardigen.
Op de automatische piloot
Het onderzoek werd geleid door Sanne de Wit, onderzoeker aan het
Cognitive Science Center Amsterdam en de programmagroep
Ontwikkelingspsychologie van de UvA, en Claire Gillan en Trevor Robbins
van het MRC Centre for Behavioural and Clinical Neuroscience Institute
van Cambridge. Het team onderzocht de neiging om `op de automatische
piloot' te gaan bij twintig dwangpatiënten en twintig
controle-proefpersonen. Zij gebruikten hiertoe een computertaak waarin
proefpersonen simpele associaties aanleerden tussen stimuli,
gedragingen en beloningen (die ongerelateerd waren aan de stoornis). In
de daaropvolgende, kritische fase van de taak, observeerden de
onderzoekers dat de dwangpatiënten het nieuw aangeleerde gedrag
voortzetten, zelfs wanneer het tot straf (in plaats van beloning)
leidde. Het gedrag van de patiënten werd al heel snel een automatische
gewoonte waarover zij geen flexibele controle hadden. De ontdekking dat
dergelijk gedrag geobserveerd kan worden bij patiënten in het
laboratorium, in de afwezigheid van gerelateerde obsessies, suggereert
dat automatische dwanghandelingen het kritische kenmerk vormen van
obsessieve-compulsieve stoornissen.
Effectieve behandeling
Het onderzoek verschaft een belangrijk inzicht in de ontwikkeling van
dwanggedrag en zou kunnen leiden tot effectievere behandeling en
preventieve interventies. Een van de meest effectieve bestaande
behandelingen is cognitieve gedragstherapie (CBT), waarvan exposure en
responsepreventie belangrijke onderdelen zijn. Deze therapie richt zich
op het verhinderen van de dwanghandeling (bijvoorbeeld excessief handen
wassen) om het gedrag te stoppen en patiënten te laten ervaren dat de
gevreesde gebeurtenis (bijvoorbeeld besmetting) ook in de afwezigheid
van het gedrag niet zal voorkomen. De effectiviteit van deze
behandeling sluit aan bij het idee dat dwanghandelingen, en niet
dwanggedachten, de kritische component zijn van obsessieve-compulsieve
stoornissen. Zodra het dwanggedrag kan worden ingetoomd, verdwijnt
geleidelijk ook de obsessie.
Publicatiegegevens
C.M. Gillan, M. Papmeyer, S. Morein-Zamir, B.J. Sahakian, N.A.
Fineberg, T.W. Robbins, S. de Wit: `Disruption in the Balance Between
Goal-Directed Behavior and Habit Learning in Obsessive-Compulsive
Disorder', in: American Journal of Psychiatry (mei 2011).
Het onderzoek werd uitgevoerd aan de University of Cambridge met
financiering door de Wellcome Trust.
Universiteit van Amsterdam