Rijksoverheid


Reactie inzake protectionisme in de scheepsbouwsector

Geachte voorzitter, In uw brief van 1 juni 2011 vraagt u mij om een reactie op de recente problemen rondom protectionisme in de scheepvaart, en om daarbij tevens in te gaan op de brief inzake de Spaanse Tax Lease, die de European Shipbuilding Association op 13 juli 2010 heeft verzonden aan Europees Commissaris Almunia. Voor wat betreft mijn reactie op de recente problemen rondom protectionisme verwijs ik naar de antwoorden op de door het lid Schaart gestelde vragen ter zake van dit onderwerp. Deze antwoorden zullen op korte termijn worden aangeboden aan uw Kamer. In deze brief zal ik reageren op de brief inzake de Spaanse Tax Lease. Ik zal eerst kort ingaan op de voorgeschiedenis en de recente ontwikkelingen. Op 19 mei 2009 heeft het lid Ortega-Martijn vragen gesteld over mogelijk oneerlijke concurrentie tussen scheepswerven door de fiscale regelgeving in Spanje. Ten behoeve van de beantwoording van die vragen heb ik het International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) onderzoek laten doen naar de relevante Spaanse fiscale regelgeving. In mijn antwoorden van 9 november 2009 heb ik aangegeven dat Europese lidstaten autonoom zijn waar het de belastingheffing over winst betreft. Zowel uit de onderzoeksresultaten van het IBFD als uit de publiekelijke bevestiging van de Spaanse regering over de toegankelijkheid van de regeling, is niet gebleken dat de Spaanse regeling niet voldoet aan de eisen van de Europese wet- en regelgeving. Een belangrijke reden daarvoor is dat de regeling ook open staat voor niet-Spaanse investeerders. Waar het schip gebouwd wordt, is daarbij niet relevant. Ook schepen van niet-Spaanse werven komen voor deze regeling in aanmerking. Gelet op het voorgaande heeft de Europese Commissie, voor zover de Nederlandse autoriteiten bekend, geen reden gezien om verder actie te ondernemen. Derhalve achtte ik het niet zinvol deze zaak aan de Europese Commissie voor te leggen. Ik heb overigens wel aangegeven dat ondernemingen ook zelf een klacht bij de Europese Commissie kunnen indienen, als zij menen dat sprake is van een concurrentienadeel.

Uw kenmerk 2011Z11483/2011D28877

Pagina 1 van 2



Directoraat-generaal Ondernemen en Innovatie Directie Ondernemerschap

Ons kenmerk OI/O / 11078624

Op basis van het rapport van het IBFD heeft daarop de sector de kwestie opnieuw voorgelegd aan de Europese Commissie. In de brief van 13 juli 2010 wordt Europees Commissaris Almunia gevraagd actie te ondernemen opdat een einde komt aan de Spaanse regeling waarbij een tax lease structuur wordt gecombineerd met het tonnageregime. Vanuit de sector heb ik begrepen dat Commissaris Almunia notie heeft genomen van de door de sector geuite bezwaren en voorts dat ­ mede op basis van genoemd rapport ­ nader onderzoek zal worden verricht naar de Spaanse regeling. Tot het moment waarop een formeel standpunt wordt ingenomen, is de Spaanse regering gewezen op de zogenoemde `standstill-bepaling' van artikel 108 van het EU-Werkingsverdrag. Dit betekent dat, hangende het onderzoek, geen toestemming mag worden verleend voor nieuwe gevallen waarin de regeling kan worden toegepast. Vanuit het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is de Europese Commissie de afgelopen maanden regelmatig gevraagd naar de resultaten van het onderzoek. De laatste reactie van de Commissie is dat men verwacht voor de zomer een besluit te zullen nemen. Gelet op het voorgaande wacht ik de uitkomsten van het onderzoek en de beslissing van de Europese Commissie in dezen af.

(w.g.) drs. M.J.M. Verhagen Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Pagina 2 van 2



en die niet onder het ETS vallen. De doelstelling voor de broeikasgasemissies in de niet-ETS sectoren en bedrijven is voor Nederland 16% minder uitstoot in 2020 ten opzichte van 2005. Dit is vastgesteld in de Europese `inspanningsverdelingsbeschikking 5 . Hierin is ook vastgelegd dat de jaarlijkse emissieruimte per land lineair afneemt tussen 2013 en 2020. De emissieruimte per land voor 2013 is gelijk aan het gemiddelde van de uitstoot in de jaren 2008, 2009 en 2010. Momenteel loopt de besluitvormingsprocedure bij de Europese Commissie over de absolute emissieruimtes per lidstaat. Eind 2012 zullen de definitieve waardes bekend zijn. Ik heb het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd om de niet-ETS emissiedoelstelling in megatonnen CO2-equivalent voor Nederland te berekenen aan de hand van de rekenmethode zoals die momenteel door de Europese Commissie wordt voorgesteld. Het PBL laat zien dat de Europese doelstelling voor de niet-ETS sectoren en bedrijven in Nederland naar verwachting 4 EU handhaaft haar voorwaardelijk aanbod om de uitstoot terug te dringen met 30%, mits er van de andere ontwikkelde landen vergelijkbare verlagingen en van de ontwikkelingslanden passende bijdragen zijn. 5 Beschikking nr. 406/2009/EG van 23 April 2009. Engelse titel: `Effort Sharing Decision'. Bij een Europese 30% doelstelling zullen de doelstellingen uit de inspanningsverdelingsbeschikking worden aangescherpt.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Pagina 2 van 2



104,6 Mton CO2-eq wordt. Het Kabinet gaat er niet van uit dat deze doelstelling nog significant zal wijzigen. Doelbereik In hetzelfde rapport heeft het PBL de verwachte emissie voor 2020 in de niet ETS sectoren berekend 6 op basis van het in begin 2010 vastgestelde beleid dat sindsdien is gecontinueerd. Inclusief de effecten van de extra inzet van dit kabinet is de verwachte emissie in 2020 in de niet-ETS sectoren 98,8 Mton CO2-eq. De onzekerheidsmarge hierbij is plus of min 8 Mton. Bij de 98,8 Mton moet nog wel het effect van de invoering van de 130 km/u worden meegerekend maar ook het effect van de SDE+ en de Green Deal is nog niet verdisconteerd en voor het Plan aan Aanpak Energiebesparing gebouwde omgeving is een eerste effectinschatting gemaakt. Niettemin blijkt hieruit dat Nederland met het huidige beleid zeer waarschijnlijk in 2020 minder zal uitstoten dan het niet-ETS doel van 104,6 Mton. Ook in de jaren voor 2020 zal naar verwachting de emissie niet hoger zijn dan de doelstelling onder het inspanningsverdelingsbesluit. Het huidige beleid is met andere woorden afdoende om de doelstelling te realiseren. Omdat het CO2-eq emissiereductie doel voor 2020 binnen bereik is, hoeft Nederland geen buitenlandse emissiereducties, zoals CDM en JI 7 aan te schaffen voor de doelrealisatie in 2020. Voor het nakomen van de Kyoto-verplichting was dit nog wel noodzakelijk. De positieve effecten van de emissiereductie zoals lagere energiekosten, een grotere energievoorzieningszekerheid en een verbeterde luchtkwaliteit worden daarmee geheel binnen Nederland gerealiseerd. De afgelopen 15 jaar daalde de broeikasgasemissie in de Nederlandse niet ETS sectoren. Dit is met name gerealiseerd door een zeer grote daling in de emissie van de niet-CO2 broeikasgassen (N2O, CH4 en Fgassen). Bij de CO2 uitstoot was nog geen sprake van een structurele daling. Dit decennium zal er echter naar verwachting een trendbreuk optreden en zullen ook de CO2 emissies in de niet ETS sectoren gaan dalen. Grafiek 1. geeft dit weer.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

6 Deze berekening is gebaseerd op de totale Nederlandse emissie zoals geraamd in de Referentieraming energie en emissies 2010-2020 (ECN/PBL, April 2010). Het PBL heeft op basis van nieuwe informatie een nieuwe berekening gemaakt van de splitsing van de uitstoot in ETS en niet ETS emissies. Hierbij speelt onder andere een rol de overgang van een aantal bedrijven van de niet ETS naar het ETS per 2013. Bij deze overgang zijn minder emissierechten van de niet ETS sectoren overgegaan naar de ETS dan in de Referentieraming was voorzien. 7 Clean Development Mechanism en Joint Implementation

Pagina 3 van 3



Ministerie van Infrastructuur en Milieu

grafiek 1: historische en geraamde emissie broeikasgassen De bovenste lijn geeft de gerealiseerde en geraamde emissie voor alle broeikasgassen weer, de middelste is de CO2 emissie, de onderste lijn betreft de emissie van de overige broeikasgassen.

kabinetsaanpak klimaatbeleid Het beleid van dit Kabinet is er op gericht om economische kansen bij het klimaatbeleid te benutten. Het beleid is dan ook niet puur alleen gericht op klimaat, maar heeft ook het economische perspectief. Een zuinige auto bespaart de burger kosten aan de pomp en vermindert de CO2 uitstoot. Een goed geïsoleerd huis zorgt voor een lagere gasrekening en lagere CO2 emissies. Dat dergelijk beleid ook positief kan uitpakken voor bedrijven en burgers blijkt onder andere uit het feit dat het bedrijfsleven graag verder wil met de bestaande convenanten. Dit geldt ook voor dit Kabinet. Het Kabinet zet ook in op normstelling. Zo is dit jaar de Energie Prestatie Coëfficiënt voor de nieuwbouw aangescherpt. Hiermee is een nieuwe stap gezet richting energieneutrale woningbouw vanaf 2020. In de bijlage is per sector een overzicht gegeven van de beleidsaanpak. Belangrijk daarbij is het aansluiten bij de lopende sectorale convenantenaanpak en het continueren van ander lopend klimaatbeleid. Volgens het PBL leidt dit tot een geraamde uitstoot van 103,8 Mton in 2020. Het extra beleid zoals bijvoorbeeld het Plan van Aanpak Energiebesparing in de gebouwde omgeving, de verwachte Europese aanscherping van de CO2 normen voor voertuigen en de invoering van het CO2 vereveningssysteem in de glastuinbouw leidt 8 tot een extra reductie van 5 Mton waardoor de raming voor 2020 daarmee 98,8 Mton is. 8 De 5 Mton is niet 100% alleen door beleid veroorzaakt. Een deel van de reductie, namelijk in de glastuinbouw, ontstaat door een toename van de emissies van de bedrijven die onder het ETS vallen ten koste van de emissies in bedrijven die niet onder het ETS vallen. Deze afname in de niet ETS emissies is niet verwerkt in de door het PBL geraamde uitstoot voor 2020 van 103,8 Mton, maar wel in de raming die voor deze brief is berekend (zie PBL 2011b).

Pagina 4 van 4



Lokale Klimaat Agenda Meer dan de helft van alle CO2-eq uitstoot vindt plaats in en rondom steden. Gemeenten, provincies en waterschappen realiseren zich dat in toenemende mate en hebben eigen klimaatambities en `klimaatprogramma's' geformuleerd. Ik ondersteun deze initiatieven en stel deze zomer samen met mijn collega's van EL&I en BZK en de zogenoemde klimaatambassadeurs van de lokale overheden een lokale klimaatagenda op. Hierin laten we zien welke inspirerende en opschaalbare klimaatinitiatieven nu al mogelijk zijn. Tevens zullen mijn collega's en ik belemmeringen in regelgeving inventariseren en bezien of en zo ja hoe deze kunnen worden weggenomen. Departementale afspraken De ramingen voor 2020 kennen een onzekerheidsmarge, maar duidelijk is dat wanneer ieder departement het beleid zoals dat nu is afgesproken uitvoert, de 2020 doelstelling zeer waarschijnlijk gehaald zal worden. In tabel 1. is weergegeven wat de ramingen per sector voor 2020 zijn. In deze sectorale ramingen zijn nog niet de effecten van zowel de Green Deal als de SDE+ mee genomen. Verder geldt dat het Plan van Aanpak Energiebesparing gebouwde omgeving dit jaar nog verder geconcretiseerd zal worden. Niettemin is er voor het Plan van Aanpak al wel een eerste effectinschatting gemaakt. In een aantal sectoren zullen dus nog extra reducties kunnen ontstaan waardoor deze sectoren qua CO2 uitstoot nog wat lager uitkomen dan is weergegeven in tabel 1. Verder is in de raming voor de transportsector het effect van de invoering van de 130 km per uur en het mogelijke effect van de recente wijzigingen in de fiscale stimulering van zuinige auto's nog niet verwerkt. In het najaar zal het effect daarvan bekend zijn. Binnen het Kabinet is het volgende afgesproken. Indien in een sector tegenvallers optreden die samenhangen met (uitvoering) van beleid van het vakdepartement, zal de voor deze sector verantwoordelijke bewindspersoon in beginsel compenserende maatregelen nemen. Wanneer is aangetoond dat (alle) binnen de sector mogelijke compenserende maatregelen veel duurder zijn dan de oorspronkelijke maatregelen, dan zal -binnen de beschikbare middelen- het Kabinet zoeken naar alternatieve kosteneffectieve maatregelen in andere sectoren, daarover een besluit nemen en uw Kamer hierover informeren. Is er een tegenvaller die niet van doen heeft met tegenvallende beleidseffecten, dan volstaat momenteel de reserveruimte om deze tegenvaller op te vangen. In tabel 1. is de CO2-eq raming per sector weergegeven. Drie van de zes sectoren vallen onder de beleidsverantwoordelijkheid van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, twee onder het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor één sector.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Pagina 5 van 5



Tabel 1: niet ETS CO2-eq raming in Mton per sector voor 2020 CO2 industrie en energie ELI I&M 35,0 + effect 10,7 130 km/u en wijziging fiscaliteit 22,5 5,75 9 16,0 8,8 CO2 verkeer en vervoer CO2 gebouwde omgeving BZK CO2 landen tuinbouw ELI Overige broeikasgassen landbouw ELI Resterende overige broeikasgassen I&M

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Monitoren en ramen van de CO2-eq emissies is een verantwoordelijkheid van het PBL die dat uitvoert samen met het ECN. Tweejaarlijks wordt hierover in de Balans van de Leefomgeving gepubliceerd. De eerstvolgende Balans van de Leefomgeving komt uit in 2012. Routekaart 2050 Het klimaat- en energievraagstuk houdt niet op in 2020. Internationaal richt men het vizier op 2050. In de Europese Raad is, in de context van de reducties die door ontwikkelde landen als groep volgens de IPCC nodig zijn om de twee graden doelstelling te halen, afgesproken dat de uitstoot in 2050 80 tot 95% lager is dan in 1990. Hierbij is uitgegaan van een voldoende inspanning van de ontwikkelingslanden, in het bijzonder de meer gevorderde ontwikkelingslanden. In de in maart jongstleden verschenen mededeling 'Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050' geeft de Europese Commissie op basis van een modelanalyse inzicht in hoe binnen de EU 80% emissiereductie van broeikasgassen zou kunnen worden gehaald in 2050. De Commissie stelt voor dat alle lidstaten nationale routekaarten maken. Om inzicht te verkrijgen in hoe een klimaatneutrale samenleving in 2050 kan worden gerealiseerd, stuur ik dit najaar een brief naar de Tweede Kamer: de Routekaart Klimaat 2050. In deze brief zal ik per sector verkennen welke specifieke uitdagingen en kansen voor Nederland samenhangen met een transitie naar een klimaatneutrale economie, zodat de lange termijn vraagstukken tastbaarder worden voor zowel overheid als bedrijfsleven. De Routekaart 2050 is dus met name een inzichtgevend document, aansluitend op en gebruikmakend van de vele andere initiatieven van het kabinet, en is in die zin niet gericht op het realiseren van nieuwe doelstellingen of instrumenten. Het lid Samsom heeft gevraagd of er een Impact Assessment komt voor het opstellen van de Nederlandse routekaart 2050. Ik heb hier invulling aan gegeven door het PBL te vragen om samen met ECN en TNO een studie te doen naar mogelijke energiesystemen waarmee in 2050 80 tot 95% broeikasgasemissiereductie kan worden gerealiseerd. Het CPB kijkt naar de economische effecten. Tegelijkertijd werkt de Europese Commissie aan nieuwe analyses op lidstaatniveau van klimaat- en energiebeleid tot 2020. Nuttige informatie uit deze analyse wordt indien tijdig beschikbaar ook gebruikt voor de Nederlandse routekaart naar 2050. 9 In deze 5,75 is nog geen rekening gehouden met de voorziene opt out van een aantal glastuinbouwbedrijven uit het ETS. Een opt out zou leiden tot hogere niet ETS emissies en conform Europese afspraken, een even grote ophoging van de niet ETS doelstelling.

Pagina 6 van 6



Aanvullend werk ik ook aan de uitvoering v


---- --