Rijksoverheid


Antwoorden op vragen gesteld op 26 mei 2011 naar aanleiding van de onderdelen Bestuursakkoord Water (waterkwantititeit) en kabinetsreactie Ten Heuvelhof

Geachte voorzitter, Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de schriftelijke vragen die zijn gesteld op 26 mei 2011 naar aanleiding van de onderdelen Bestuursakkoord Water (waterkwantiteit) en kabinetsreactie Ten Heuvelhof. De antwoorden kunnen worden betrokken bij het algemeen overleg Waterkwantiteit van 16 juni aanstaande. 1. Komt er ook een reactie van de taskforce Ten Heuvelhof op het Bestuursakkoord Water? Indien dit nog niet afgesproken is, is het dan mogelijk om dat alsnog te doen? 1. Nee, de taskforce Ten Heuvelhof is ingesteld om voorstellen te doen voor een betere beheersing van het HWBP. In de kabinetsreactie heb ik aangegeven hoe ik met het advies ben omgegaan. Het Bestuursakkoord Water volgt op hoofdlijnen op het advies van de taskforce Ten Heuvelhof. Ik ben niet voornemens om de taskforce om een advies over het Bestuursakkoord Water te vragen. 2. Wat is de juridische status van het Bestuursakkoord Water? 2. Het Bestuursakkoord Water bevat - als een van de onderdelen van het Hoofdlijnenakkoord - bestuurlijke afspraken tussen rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en de drinkwatersector over bestuur, financiën en het verminderen van regeldruk, gericht op een doelmatiger waterbeheer. Met de ondertekening van het Bestuursakkoord Water committeren partijen zich om zich in te spannen voor de uitvoering van de gemaakte afspraken. Het bestuursakkoord vormt een richtinggevend kader en zal de komende periode door partijen gezamenlijk worden uitgewerkt. De juridische verankering van de bestuurlijke afspraken en de aangekondigde maatregelen is of wordt voor een groot deel geborgd via plannen en in wetgeving. In het Bestuursakkoord Water zelf is op een aantal onderdelen Pagina 1 van 18



reeds (aanpassing van) wetgeving aangekondigd (zie verder het antwoord op vraag 4). 3. Hoe bindend zijn de nu gemaakte afspraken over de financiering en de hoogte van de bedragen voor het Rijk, respectievelijk voor de waterschappen? 3. De afspraken in het Bestuursakkoord Water zijn, zoals aangegeven bij vraag 2, niet-juridisch bindend. In het Bestuursakkoord Water is daarom afgesproken om de financiering door de waterschappen vast te leggen in de Waterwet. Het wetsvoorstel wordt in 2012 bij de Tweede Kamer ingediend. De bijdrage van het rijk is gedekt en wordt vastgelegd in de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. 4. Welke onderdelen uit het Bestuursakkoord vereisen of krijgen een wettelijke basis? 4. Uit het Bestuursakkoord Water vloeit een aantal juridische acties voort. Een belangrijk deel daarvan zal uiteindelijk leiden tot totstandkoming van nieuwe of aanpassing van bestaande wetgeving. In de tekst van het Bestuursakkoord Water wordt ook op diverse plaatsen aangegeven dat wetsvoorstellen zullen worden voorbereid ter verankering van de gemaakte afspraken. Zo is ten aanzien van de financiering van de waterkeringen aangekondigd dat de voorgestelde aanpassingen van het systeem en de uitwerking van de financiering in een wetsvoorstel zullen worden opgenomen. Deze nieuwe wetgeving zal de relevante onderdelen van de Spoedwet 100 miljoen vervangen (zie pagina 25 van het Bestuursakkoord Water). Op hoofdlijnen gaat het verder om de volgende onderdelen van het Bestuursakkoord Water waarbij aanpassing van bestaande dan wel nieuwe wetgeving is voorzien: kaderstelling, plannen en toezicht (hierbij wordt onder meer aangesloten bij het lopende traject van het omgevingsrecht); stimulering van samenwerking in de waterketen (voorbereiding van zogenaamde stok achter de deur wetgeving); herziening van het belastingstelsel van de waterschappen; indirecte verkiezingen van de waterschapsbesturen (via een reeds in procedure gebrachte wijziging van de Waterschapswet) en de vermindering van het aantal bestuurders. 5. Wordt er over de voortgang van het afgesproken maatregelenpakket vaker dan een maal per jaar gerapporteerd? Zo nee, bent u bereid om hier wel voor te zorgen zodat er adequater op mogelijke problemen gereageerd kan worden? 5. Over de voortgang wordt eens per jaar gerapporteerd in Water in Beeld. Dat is voldoende om een goed beeld te hebben over de uitvoering van de afspraken in het Bestuursakkoord Water. Dit betekent niet dat er geen actueel overzicht is van de stand van zaken van de voortgang. Op basis hiervan kan ik ook tussentijds voldoende bijsturen mocht dat nodig zijn. Bestuurlijk wordt deze voortgang besproken in het bestuurlijk overleg dat ik een aantal keren per jaar voer met de betrokken partijen.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu Uw kenmerk O27625-190/2011D27485 Ons kenmerk IENM/BSK-2011/88396

Pagina 2 van 18



6. Kan worden gesteld dat van de totale 750 miljoen euro doelmatigheidswinst er 200 miljoen euro wordt aangewend voor (indirecte) verlichting van de rijkskas door de financiering van muskus- en beverrattenbestrijding over te hevelen naar de waterschappen, en de waterschappen voor de helft mee te laten betalen aan het HWBP? 6. Ja, van de 750 miljoen euro wordt 200 miljoen euro gebruikt om de uitgaven van de IenM begroting te verminderen. Deze 200 miljoen euro wordt derhalve benut om een taak van het rijk (deels) over te nemen. 7. In hoeverre kan en mag deze kostenstijging voor de waterschappen doorbelast worden in de waterschapstarieven? In hoeverre is dan nog sprake van doelmatigheidswinst? 7. Waterschappen slaan hun kosten om via de waterschapsbelastingen. Dit is wettelijk zo geregeld. De nieuwe taken leiden echter niet tot evenredig hogere tarieven, omdat in het Bestuursakkoord Water afspraken zijn gemaakt over het behalen van doelmatigheidswinst via besparingen oplopend tot 750 miljoen euro in 2020. Hierdoor stijgen de tarieven en dus de lokale lasten uiteindelijk niet meer dan gematigd, zoals ook in het regeerakkoord is vastgelegd. Het kan wel zo zijn dat de realisatie van de doelmatigheidswinst en de bekostiging van de primaire keringen niet gelijk oploopt. In de periode tot 2020 kan het dan nodig zijn tariefsverhogingen als gevolg hiervan door te voeren die later worden gecompenseerd. 8. Hoe wordt het overige deel van de doelmatigheidswinst (de 550 miljoen euro van de totale 750 miljoen euro) gerealiseerd en waar slaat deze neer? 8. Zoals in het Bestuursakkoord Water is aangegeven bestaat de totale doelmatigheidswinst in 2020 uit 750 miljoen euro. 450 miljoen euro is afkomstig van de waterketen, 300 miljoen euro van het watersysteembeheer. De doelmatigheidswinst wordt gebruikt om, naast de 200 miljoen euro voor de rijksbegroting, 550 miljoen euro te besparen bij waterschappen, gemeenten en drinkwaterbedrijven. Hiermee wordt de stijging van de lokale lasten als gevolg van de benodigde investeringen beperkt, zodat die niet meer dan gematigd stijgen. 9. Is het denkbaar dat het inboeken van deze bedragen leidt tot hogere lasten voor burgers en bedrijven? Zo nee, hoe wordt bewerkstelligd en gecontroleerd dat dit niet gebeurt? Zo ja, waarom wordt dit dan gepresenteerd als doelmatigheidswinst? 9. Besparingen hoeven niet te leiden tot hogere lasten voor bedrijven en burgers. Er wordt jaarlijks gerapporteerd over de lokale lasten en de voortgang in de uitvoering van het Bestuursakkoord Water.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu Uw kenmerk O27625-190/2011D27485 Ons kenmerk IENM/BSK-2011/88396

Pagina 3 van 18



10. Kunt u het overzicht op pagina 3 van uw aanbiedingsbrief bij het Bestuursakkoord Water (27625, nr. 190) met projecten in uitvoering en voorbereiding voorzien van bedragen, zodat duidelijk wordt hoe de geraamde kosten voor deze projecten tot en met 2020 van 5,3 miljard euro, respectievelijk circa 4 miljard euro, neerslaan bij genoemde onderliggende programma's en projecten? 10. De geraamde opgave van de lopende uitvoeringsprogramma's is ongeveer 5,3 miljard euro in de periode 2011 tot en met 2020 en bestaat grotendeels uit het Hoogwaterbeschermingsprogramma (inclusief de Zwakke schakels kust) voor circa 2,6 miljard euro, Ruimte voor de Rivier voor circa 1,7 miljard euro, de Maaswerken (Grensmaas en Zandmaas) voor 263 miljoen euro, het Herstel steenbekledingen voor bijna 400 miljoen euro, de Zandmotor voor 69 miljoen euro en de Nadere uitwerking rivierengebied (NURG) voor circa 85 miljoen euro. Daarnaast heb ik in mijn brief van 22 april jongstleden aangegeven de opgave voor de projecten in voorbereiding te indiceren op circa 4 miljard euro. Het gaat hierbij om programma's en projecten die in diverse fasen van voorbereiding en besluitvorming zijn. Gezien deze fasen van voorbereiding met bijbehorende onzekerheidsmarge voor de kostenschattingen, is het nu nog lastig om per project in voorbereiding de opgave met harde bedragen te specificeren. Het gaat daarbij veelal om een indicatieve schatting en nog geen echte raming. 11. Zijn de bedragen van 5,3 miljard euro en circa 4 miljard euro jaarlijkse kosten of is dit het totale investeringsbudget dat tot 2020 beschikbaar is voor projecten en programma's? 11. De geraamde opgave voor de lopende uitvoeringsprogramma's bedragen ongeveer 5,3 miljard euro in totaal. De opgave voor de projecten die in voorbereiding zijn, wordt geschat op circa 4 miljard euro in totaal. Het zijn dus niet jaarlijkse kosten, maar totaalbedragen. 12. Hoe verhoudt het totale bedrag van 9,3 miljard euro (5,3 miljard plus circa 4 miljard) zich tot het bedrag van jaarlijkse beheerskosten voor watersysteem en waterketen van 7 miljard euro in 2010, dat genoemd wordt op pagina 5 van het Bestuursakkoord Water? 12. Het bedrag van 9,3 miljard euro betreft een indicatie van de totale opgave van het rijk voor waterveiligheid. Het bedrag van de jaarlijkse beheerskosten voor watersysteem en waterketen van 7 miljard euro in 2010 betreft de kosten van alle betrokken partijen (rijk, waterschappen, gemeenten en drinkwaterbedrijven) voor het gehele waterdomein. 13. Wat zullen na 2020 de jaarlijkse vaste kosten voor het beheer van de waterkeringen zijn, en welk bedrag zal er na 2020 jaarlijks nodig zijn voor investeringen?

Ministerie van Infrastructuur en Milieu Uw kenmerk O27625-190/2011D27485 Ons kenmerk IENM/BSK-2011/88396

Pagina 4 van 18



13. In de periode van 2021 tot 2028 zal voor het watermanagement, beheer en onderhoud en vervanging ten behoeve van hoofdwatersystemen circa 2,4 miljard euro (externe projectkosten) nodig zijn. De benodigde middelen voor investeren in waterkeringen na 2020 worden ten behoeve van het in 2014 op te stellen waterveiligheidsprogramma uitgewerkt en in beeld gebracht. 14. Op welk moment kunt u meer inzicht geven in de benodigde financiën voor de waterveiligheid op zowel de middellange termijn als de lange termijn? Kunt u eerder dan uiterlijk in 2014 (plandatum waterveiligheidsprogramma als onderdeel van het Deltaprogramma) met deze gegevens komen? Kunt u uw antwoord toelichten? 14. Tot 2014 zal ik u in ieder geval jaarlijks op de hoogte houden over de voortgang van het op te stellen waterveiligheidsprogramma en de waterveiligheidsopgave. Verder zal ik u bijvoorbeeld naar aanleiding van de resultaten van de derde toetsing en het vervolg op het Hoogwaterbeschermingsprogramma tussentijds informeren en waar mogelijk een indicatie geven van de opgaven. 15. Welk bedrag voor investeringen is op dit moment structureel beschikbaar na 2020, opgesplitst naar middelen in de rijksbegroting en veronderstelde financiering van waterschappen? 15. Uitgaande van continuering van de afspraken uit het Bestuursakkoord Water is er na 2020 jaarlijks 362 miljoen euro beschikbaar voor investeringen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma voor het gedeelte dat in beheer is bij de waterschappen. Hiervan is jaarlijks 181 miljoen euro voorzien voor de rijksbijdrage en 181 miljoen euro voor de waterschapsbijdrage. In het kader van de begrotingsvoorbereiding 2012 vindt nog nadere besluitvorming plaats over de beschikbare middelen in het Infrastructuurfonds en Deltafonds in de periode 2021 tot 2028. Het uitgangspunt hierbij is de afspraak om tenminste vanaf 2020 één miljard euro jaarlijks ten behoeve van een voortvarende uitvoering van het Deltaprogramma uit te trekken, daarbij rekening houdend met wijzigingen die zijn opgetreden ten gevolge van het regeerakkoord. 16. Brengt het feit dat het niet altijd mogelijk is alle projecten in het gewenste tempo uit te voeren de waterveiligheid in gevaar? Wat heeft bij de keuze van temporisering van projecten geprevaleerd: de waterveiligheid of de beschikbare financiën? 16. Voor de waterveiligheidsagenda 2011-2014, zoals ik deze heb voorgesteld in de brief van 22 april jongstleden, heeft bij de keuze van temporisering en fasering de waterveiligheid geprevaleerd. Ondanks dat is fasering en temporisering noodzakelijk en zal de realisatietijd van de diverse waterveiligheidsprojecten daardoor langer duren. In het op te stellen waterveiligheidsprogramma zal ik de opgave voor waterveiligheid nader uitwerken met daarbij aandacht voor de uitvoeringsvolgorde van de te nemen maatregelen.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu Uw kenmerk O27625-190/2011D27485 Ons kenmerk IENM/BSK-2011/88396

Pagina 5 van 18



17. Wordt bij de verbetering van de structuur, processen, organisatie en govemance, naast van de aanbevelingen van de taskforce Ten Heuvelhof, ook gebruik gemaakt van de aanbevelingen van de commissie Elverding? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? 17. In de programmering van het volgende HWBP zal naar analogie van het MIRT een verkenningenfase ingebouwd worden. Hierbij zal ook gebruik gemaakt worden van de aanbevelingen van de commissie Elverding. 18. Hoe veel tijd gaat de mogelijke herziening van de afspraken in het Nationaal Waterplan en de stroomgebiedbeheerplannen van 2009 in beslag nemen en gaat dit vertraging opleveren bij de uitvoeringswerkzaamheden? 18. Het is nog niet bekend in welke mate de afspraken over de uitvoering van maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water, zoals opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen en het Nationaal Waterplan van 2009, moeten worden herzien. Vooralsnog is alleen bekend dat een deel van de maatregelen van Rijkswaterstaat getemporiseerd worden. Er is een beperkte tijd nodig om de plannen hierop aan te passen. Dit zal de uitvoering van de resterende maatregelen van Rijkswaterstaat niet vertragen. 19. Hoe verhoudt de prioriteit die u, met de implementatie van de bezuiniging in het regeerakkoord op de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, geeft aan waterveiligheid zich tot de Europese eisen waaraan op een gegeven moment voldaan moet worden? Gaan de uitgaven aan waterkwaliteit de komende decennia niet ten koste van uitgaven aan waterveiligheid? 19. Mijn prioriteit ligt voor de eerstkomende jaren bij waterveiligheid. De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel de bescherming en duurzaam gebruik van water, nu en in de toekomst. Dit is zeker ook belangrijk. Ik heb nu de KRW taakstelling van het regeerakkoord toegepast op een deel van de maatregelen van Rijkswaterstaat. Ik zal de temporisering van deze maatregelen zorgvuldig motiveren aan de Europese Commissie. Ik maak tegen 2015 een nieuwe afweging. Ik verwacht dat het KRW Innovatieprogramma nieuwe, kosteneffectieve oplossingen aan zal reiken. Ik betrek bij de afweging de toestand van de waterkwaliteit en van de financiën op dat moment. Verder houd ik rekening met de risico's op een inbreukprocedure van de Europese Commissie. 20. Bent u bereid om de Kamer te zijner tijd te informeren over de afspraken die er tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen zijn gemaakt over risico- en crisisbeheersing? 20. Ja, hiertoe ben ik bereid.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu Uw kenmerk O27625-190/2011D27485 Ons kenmerk IENM/BSK-2011/88396

Pagina 6 van 18



21. Waarom kiest u ervoor om, ondanks het feit dat de taskforce Ten Heuvelhof pleit voor een 50%-50% verdeling van de kosten voor waterschappen en Rijk en volledige overdracht 'ongewenst' noemt, op den duur de volledige kosten voor de aanleg, verbetering, beheer, onderhoud en financiering van de primaire waterkeringen die niet in het beheer zijn van het rijk bij de waterschappen te leggen en de 50/50-voorziening dus enkel als opstapje te beschouwen? 21. De volledige overdracht is het eindbeeld dat invulling geeft aan het ingezette traject om te komen tot een doelmatiger waterbeheer. Het in één hand brengen van aanleg, beheer en onderhoud en financiering bevordert een doelmatige afweging tussen investeringen in beheer en onderhoud en investeringen in verbetering van de waterkering (life cycle benadering). Het sluit tevens aan bij de filosofie van het kabinet `je gaat erover of niet' en `decentraal wat kan, centraal wat moet'. 22. Doet een 50/50 financieringsverdeling niet het beste recht aan de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en waterschappen? 22. Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de bescherming tegen overstromingen behoudt het rijk de taak om normen te stellen voor de primaire waterkeringen en te zorgen voor het toetsinstrumentarium. De waterschappen hebben reeds een eigenstandige verantwoordelijkheid voor het op orde brengen en houden van de (primaire) waterkeringen onder hun beheer en daarmee voor het bieden van wettelijk genormeerde hoogwaterbescherming aan de inwoners van hun beheersgebied. Om de redenen genoemd in het antwoord op vraag 21 acht ik het gewenst dat de verantwoordelijkheid van de versterking op termijn volledig overgaat naar de waterschappen. 23. Per wanneer zouden volgens u, met respect voor een gematigde ontwikkeling van de waterschapslasten, de volledige kosten voor duur aanleg, verbetering, beheer, onderhoud en financiering van de primaire waterkeringen redelijkerwijs bij de waterschappen kunnen komen te liggen? 23. Zoals geschreven in de kabinetsreactie op het advies van de taskforce Ten Heuvelhof is dit omstreeks 2030. Op dit moment is dat dus niet aan de orde. 24. Hoe verwacht u dat de waterschapslasten beheerst kunnen worden als er zich in de toekomst grote tegenvallers voordoen bij de verbetering van de primaire waterkeringen, gezien het feit dat minstens een kwart van de kosten bij de individuele waterschappen ligt? 24. De omvang van de projectgebonden bijdrage van individuele waterschappen wordt momenteel door rijk en waterschappen samen uitgewerkt. De projectgebonden bijdrage zal naar verwachting doelmatige (ontwerp)keuzes stimuleren en tegenvallers beperken.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu Uw kenmerk O27625-190/2011D27485 Ons kenmerk IENM/BSK-2011/88396

Pagina 7 van 18



Het budget voor het HWBP staat de komende jaren vast omdat het rijk en de waterschappen allebei de helft financieren en de waterschappen 181 miljoen euro per jaar bijdragen. Eventuele tegenvallers hebben dus consequenties voor de planning van het totale programma en niet voor de financiële bijdragen van partijen. 25. Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat budgetoverschrijdingen van waterschappen een negatief effect hebben op de lokale lastenontwikkeling? Welke instrumenten heeft u om corrigerend op te kunnen treden als de besparingen die binnen een bepaalde tijd moeten worden gerealiseerd geen gelijke trend houden met de lastenverzwaringen? 25. Ik heb met waterschappen, gemeenten en drinkwaterbedrijven in het bestuursakkoord afgesproken dat jaarlijks zal worden gerapporteerd over de lokale lastenontwikkeling. Voor 1 november komen wij met een voorstel hoe de bereikte doelmatigheidswinst en de lokale lastenontwikkeling in beeld zal worden gebracht. Indien blijkt dat de lokale lasten meer dan gematigd dreigen te stijgen, zal ik in overleg met de betrokkenen bepalen welke maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen. 26. Welk orgaan, naast de waterschappen, kan na het schrappen van de provinciale goedkeuring van de kostentoedelingsverordening ten behoeve van het watersysteemheffing haar invloed nog aanwenden wanneer kosten onevenredig blijken te zijn gestegen? 26. Besluiten van een waterschapsbestuur, waaronder verordeningen, kunnen door gedeputeerde staten worden vernietigd wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Dit verandert dus niet met het schrappen van de provinciale goedkeuring van de kostentoedelingsverordening. De hoogte van de tarieven van de watersysteemheffing wordt overigens vooral bepaald door de geraamde kosten in de begroting van het waterschap. De kostentoedelingsverordening bepaalt hoe deze kosten over de verschillende categorieën belastingplichtigen worden verdeeld. 27. Zijn er in het Bestuursakkoord Water afspraken gemaakt over dekking van tegenvallers? Gebeurt dit op basis van een 50%-50% bijdrage van Rijk en waterschappen? 27. Voor het volgende HWBP gebeurt dit tijdens de planvorming op basis van de cofinanciering. In het Bestuursakkoord Water is afgesproken dat de waterschappen na vaststelling van het definitieve ontwerp verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en eventuele mee- en tegenvallers. 28. Waarop baseert u de indicatie dat de projectgebonden bijdrage van de waterschappen zal neerkomen op 10% tot 25% van de totale waterschapsbijdrage?

Ministerie van Infrastructuur en Milieu Uw kenmerk O27625-190/2011D27485 Ons kenmerk IENM/BSK-2011/88396

Pagina 8 van 18



28. De taskforce Ten Heuvelhof adviseert een projectgebonden bijdrage van 25% van de totale projectkosten. Momenteel wordt de projectgebonden bijdrage nader uitgewerkt door rijk en waterschappen. Hierbij dient een balans gevonden te worden tussen een efficiencyprikkel die groot genoeg is en het effect op de lokale lasten. Ik verwacht dat dit tussen de 10% en 25% zal zijn. 29. Kan worden gesteld dat bij 25% verevening op een cofinancieringsbedrag van 1,2 miljard euro, burgers en bedrijven in die delen van het land waar keringen binnen het HWBP aanwezig zijn, circa 400 miljoen euro aan extra waterschapslasten krijgen ten opzichte van delen van het land waar dat niet het geval is? 29. In het Bestuursakkoord Water is afgesproken dat rijk en waterschappen voor de waterschapsbijdrage een nadere verdeling uitwerken tussen een deel daarvan dat wordt verevend en een deel dat via een projectgebonden bijdrage zal worden opgebracht. Een evenwichtige regionale lastenverdeling is daarbij een belangrijk criterium, evenals een voldoende mate van efficiencyprikkel voor het individuele waterschap. Of het projectgebonden deel 25% wordt of eventueel minder is mede daarvan afhankelijk. De projectgebonden bijdrage is onderdeel van de afgesproken bijdrage van de waterschappen van 181 miljoen euro per jaar. Er is dus geen sprake van extra kosten. De precieze verdeling over de waterbeheerders kan thans nog niet worden aangegeven en wordt dit jaar nader uitgewerkt. Zie hiervoor ook vraag 30. 30. Kunt u voor de verschillende waterschappen een indicatie van de lastenontwikkeling geven bij een projectgebonden bijdrage van 10% en bij een projectgebonden bijdrage van 25%? 30. De afspraken over de bijdrage van de waterschappen worden momenteel uitgewerkt. Ik kan nu geen indicatie geven. De doorwerking van de projectgebonden bijdrage hangt af van het aantal afgekeurde keringen van een waterschap, de omvang van de maatregel die nodig is om weer aan de norm te voldoen en de wijze waarop het waterschap de bijdrage financiert. 31. Kunt u de lastenontwikkeling na de overdracht van de bekostiging van het HWBP van het Rijk naar de waterschappen per doelgroep (landbouw. natuur, etc.) in kaart brengen, zowel procentueel als in absolute cijfers? 31. Bij de uitwerking van de afspraken over de financiering zal berekend worden wat de effecten op de waterschapslasten op hoofdlijnen zijn. Zoals bij het antwoord op vraag 30 al vermeld, is de uiteindelijke doorwerking afhankelijk van verschillende factoren. De relatieve aandelen van verschillende categorieën zal worden vastgesteld in de kostentoedelingsverordening van het individuele waterschap en is niet op voorhand aan te geven.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu Uw kenmerk O27625-190/2011D27485 Ons kenmerk IENM/BSK-2011/88396

Pagina 9 van 18