SGP


Wet op het onderwijstoezicht

Scholen worden worden eenzijdig afgerekend op rekenen en taal. Dat heeft SGP-Kamerlid Dijkgraaf gezegd bij het wetsvoorstel over de Onderwijsinspectie. De onderbouwing door Inspectieoordelen is ook gebrekkig en er is teveel onnodige rompslomp. Bovendien komt de didactische vrijheid van scholen in de knel. Dijkgraaf heeft verschillende amendementen ingediend om deze problemen te verhelpen.
---

Plenair â Wijziging onderwijstoezicht
Elbert Dijkgraaf (SGP)
16 juni 2011

Wie weleens een appeltaart gebakken heeft, weet hoe belangrijk appels zijn. Zonder appels geen appeltaart. Het zal echter moeilijk zijn een bakker te vinden die goede appels voor een goede appeltaart aanziet. Er zijn namelijk meer ingrediënten nodig om van een goede appeltaart te kunnen spreken. Dat klinkt nogal basaal, maar helaas is dat besef van kwaliteit nauwelijks in het toezicht op het Nederlandse onderwijs aanwezig. De politiek vraagt de Inspectie zich te richten op de appels, niet op de taart. Met dat systeem nemen we grote risicoâs met het onderwijs, in plaats dat we risicoâs in het onderwijs onderkennen. De SGP heeft drie uitgangspunten voor kernachtig en daadkrachtig toezicht op het onderwijs.


1. Doeltreffend toezicht

2. Wettig toezicht

3. Vrijheid voor scholen


1. Doeltreffend toezicht
De SGP steunt een inspectiemodel waarin meer gewerkt wordt op basis van risicoâs, waarbij de Inspectie meer op afstand komt te staan. Het is niet de bedoeling dat de Inspectie een kritische vriend is van scholen die zelf verzuimen kritische vrienden binnen de eigen school te mobiliseren. Allereerst moet het intern toezicht op orde zijn, de Inspectie is als externe factor eigenlijk een noodzakelijk kwaad. De hamvraag is natuurlijk welke criteria de Inspectie moet gebruiken om risicoâs op te sporen. Het risico bestaat dat we scholen vooral leren om aan eisen te voldoen die niet de gewenste lading dekken. Het volgende voorbeeld uit Friesland geeft te denken: de zeer zwakke school verhelpt met gerichte training op bepaalde leerresultaten problemen met de Inspectie zonder dat de onderwijskwaliteit daardoor wezenlijk verbetert. De Inspectie hoeft geen kritische vriend te zijn, maar maken we momenteel van de Inspectie niet een gekke Henkie, die door scholen om de tuin geleid wordt omdat het systeem dat vraagt? Pas nog hoorde ik een aantal leerkrachten roepen toen het ging om de vraag waarop het onderwijs gericht moest worden en een collega zei: ânatuurlijk niet op de kerndoelen, daar kijk je alleen naar voor inspectiedoeleinden.â Dat geeft te denken. Het toezichtkader bevat volgens de SGP twee problemen:
A. criteria voor beoordeling van het onderwijs zijn eenzijdig B. beoordeling van de criteria is simplistisch

A. Eenzijdige criteria
Rekenen en taal zeggen iets, maar niet genoeg over de kwaliteit van een school. Kwalitatief goed onderwijs is meer dan rekenen en taal. De wet maakt daarom ten onrechte inbreuk op het uitgangspunt dat alle kerndoelen even relevant zijn. De suggestie dat onze economie gestimuleerd zal worden door eenzijdig vol in te zetten op rekenen en taal moet ter discussie gesteld worden. Diana Ravitch, voormalig adviseur van de Amerikaanse regering, stelt dat de landen die in de top meedraaien niet die landen zijn die massief inzetten op rekenen en taal? Zij zegt: âDe suggestie dat onze internationale concurrentiepositie versterkt kan worden door sterke nadruk op gestandaardiseerde test scores op twee basisvaardigheden is misleidend. De meest succesvolle schoolsystemen leggen niet zoân enge mal op hun scholen.â Hoe reageert de minister hierop? Klopt het overigens dat de toetsing op taal in Nederland slechts dertig procent van de totale taalvaardigheid beslaat?

B. Simplistische beoordeling
Leerresultaten van leerlingen worden door allerlei factoren beïnvloed. Naast factoren binnen de school zijn bijvoorbeeld ook factoren als gezin, opvang en vrienden van wezenlijk belang. Het huidige model houdt slechts rekening met één invloed. Dat is echt te mager. Merkwaardiger is nog dat het systeem niet voldoet aan de eisen waarnaar de minister zelf verwijst. De publicatie Het oog der natie. Scholen op rapport geeft aan dat er voor solide Inspectieoordelen nog veel meer moet gebeuren. De verklaring van de minister om hier niet mee aan de slag te gaan is bedenkelijk: âWe hebben een fundering aangebracht die wellicht niet draagkrachtig is, maar we gaan de gaten niet dichten omdat scholen daardoor nog meer rompslomp krijgen.â Kan zij dit nog een keer uitleggen?

De genoemde gebreken zijn zorgelijk, omdat het voortbestaan van een school er uiteindelijk van kan afhangen. Welke maatregelen neemt de minister? Zolang geen deugdelijker alternatieven voorhanden zijn mag het huidige systeem geen vergaande consequenties hebben. Het amendement van de SGP voorziet hierin. Rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid worden hierdoor voorkomen.


2. Wettig toezicht
Het toezicht op het onderwijs is een algemene deugdelijkheidseis in artikel 23 van de Grondwet. Voorwaarde voor dit toezicht is dat het gebaseerd is op wettelijk eisen. Het gaat namelijk om de inperking van klassieke vrijheden. Scholen moeten op basis van onderwijswetten duidelijk weten waarop zij beoordeeld kunnen worden. Op veel gebieden ontstaat mist als het gaat om de bevoegdheid van de overheid. Bij het competentiegericht onderwijs heb ik dat probleem benoemd. Typerend is bijvoorbeeld ook dat scholen allang denken dat zij een leerlingvolgsysteem moeten hebben, terwijl een wettelijke basis daarvoor niet eens bestaat. Belangrijke oorzaak van deze onduidelijkheid ligt in de status van kwaliteitsaspecten in de Wet op het onderwijstoezicht. Bovendien bieden de toezichtskaders en Inspectierapporten onvoldoende inzicht in de onderbouwing.

De status van kwaliteitsaspecten is bedoeld om scholen aan te kunnen spreken zonder ze af te kunnen rekenen. Dat is zowel feitelijk onjuist als een illusie. Scholen zien de uitspraken op grond van kwaliteitsaspecten als wettelijke eisen. Al in meerdere debatten hebben we het gehad over het aan de haal gaan van het onderwijs met onze goede bedoelingen (ik denk opnieuw aan het debat rond competentiegericht onderwijs). Dat probleem moeten we serieus nemen. Laten we dan ook zo scherp en zuiver mogelijk opereren. Bovendien kunnen kwaliteitsaspecten wel degelijk tot rechtsgevolgen leiden. De ene zeer zwakke school blijft overeind omdat de Inspectie het onderwijsproces op grond van kwaliteitsaspecten voldoende vindt, terwijl een andere zeer zwakke school op basis van kwaliteitsaspecten gesloten kan worden. Erkent de minister dat deze invloed van kwaliteitsaspecten onacceptabel is? Hoe garandeert de minister dat alleen aan deugdelijkheidseisen rechtsgevolgen verbonden zijn? De kwaliteitsaspecten passen trouwens niet eens meer bij het kabinetsbeleid. De kwaliteitsaspecten stammen uit een tijd waarin de overheid zich richtte op stimulerend toezicht, maar het kabinet richt zich op controlerend toezicht.

Bijzondere aandacht verdient de beleidsinzet op opbrengstgericht werken. De voormalig staatssecretaris sprak hierbij zelfs over een nieuwe manier van kijken naar kinderen. Die inzet staat op gespannen voet met ons Grondwettelijk stelsel. De minister wil dat scholen opbrengstgericht gaan werken, terwijl ze ronduit erkent dat er voor die wens geen wettelijke basis is. De SGP vindt dat alle overheidsverlangens op voorschriften in onderwijswetten moeten berusten. Het is bovendien vreemd dat de minister nu ook nog op een manier van werken wil controleren, terwijl de wetgever recent heeft bepaald dat scholen op resultaten moeten worden afgerekend. Geeft dit aan dat leerresultaten kennelijk toch niet voldoende bruikbaar zijn?

De SGP vindt dat ook de nieuwe mogelijkheden voor de Inspectie om sancties te treffen in de wet geregeld moeten worden en dat de sancties gekoppeld moeten zijn aan concrete wettelijke eisen. Als het bijvoorbeeld gaat om het inhouden van bekostiging moet duidelijk zijn dat de Inspectie een eenmalige en beperkte bevoegdheid heeft om in te grijpen. Inhouden van bekostiging door de Inspectie moet slechts tot een beperkt niveau toegestaan worden. Bij aanhoudende problemen zal de minister echt zelf een oordeel moeten vellen. Graag reactie op het amendement Dijkgraaf/Biskop hierover.
Een laatste vraag bij dit onderdeel betreft het hoger onderwijs. De Inspectie krijgt in het wetsvoorstel ook de mogelijkheid om over kwaliteit te oordelen. Waarom vermengd de regering hier de rol van Inspectie en NVAO? Als we zeggen dat de NVAO over kwaliteit gaat, is het dan niet beter om waar nodig de bevoegdheden van de NVAO te versterken?


3. Vrijheid voor scholen
Bij zijn afscheid van de Onderwijsraad zei scheidend voorzitter Fons van Wieringen: âde Inspectie doet teveel, de Inspectie moet een stap terug doen.â De SGP is het hier mee eens. Nieuwe maatregelen stapelen zich op, maar er gaat nauwelijks wat af. De overheid moet zich voorlopig in ieder geval houden aan de regel: één eis erbij is één eis eraf. Op twee punten moeten we alert zijn. Allereerst wordt vrijheid van scholen beperkt door onnodige rompslomp, maar bovendien komt de didactische vrijheid van scholen in de knel.

Regels met een positief doel kunnen hun doel voorbij schieten. Een mooi voorbeeld is de ouderbijdrage. De bedoeling is dat er geen financiële drempels zijn om onderwijs te kunnen volgen. Dat is goed, maar daarvoor worden allerlei onnodige protocollen en eisen opgesteld. De Inspectie lijkt er zelf ook weinig raad mee te weten. De SGP vindt dat deze regels geschrapt kunnen worden als aan drie uitgangspunten is voldaan: er mogen geen drempels zijn, de voorlichting aan ouders is op orde en de medezeggenschapsraad is akkoord. Steunt de minister het amendement Biskop/Dijkgraaf, dat deze drie criteria centraal stelt? Een andere vraag betreft het handelingsgericht werken. Steunt de minister de lijn dat de Inspectie niet op individueel niveau uitgebreide handelingsplannen moet eisen, maar dat vooral gecontroleerd moet worden of het systeem van leerlingenzorg werkt?
Kwaliteit en didactische vrijheid gaan hand in hand. Het parlementair onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen heeft laten zien dat de overheid ten onrechte trad in de didactische vrijheid van scholen. Dat levert flinke problemen op. Kamerbreed is daarom gezegd: deze richting moeten we niet meer in. Ook het kabinet heeft die koers gesteund. Hoe is het dan mogelijk dat de inspecteur-generaal van het onderwijs in een recent interview zegt dat oudere leraren bijgeschoold moeten worden omdat zij teveel vasthouden aan hun vertrouwde manier van klassikaal lesgeven? Kennelijk is de Inspectie nog steeds met didactiek aan het knutselen. De werkgroep voor heroverweging van het onderwijs bevestigt dat het toezichtkader op indirecte manier het âhoeâ normeert. Hoe gaat de minister dit aanpakken? De SGP bestrijdt de suggestie van de minister dat naar didactische inkleuring van scholen gekeken mag worden wanneer daarvoor zogenaamd wetenschappelijk bewijs zou zijn.

Slot
Regering en parlement moeten een belangrijke knoop doorhakken over de manier waarop kwaliteit en toezicht in het onderwijs worden georganiseerd. Grofweg twee wegen staan open. De ene weg gaat meer naar het Angelsakische model. Centrale normen, toetsen en ingrepen staan daarin centraal. Uit die landen bereiken ons geen vrolijke berichten. De alternatieve route brengt ons dichterbij het Finse model. Dat model wordt gedragen door vertrouwen in leraren en marginaal toezicht en levert van de OESO verreweg de hoogste kwaliteit. Helaas horen we in Nederland weinig over Finse model als het om toezicht op onderwijs gaat. Een vleugje Finland zou Nederland al veel goed doen. Is de Minister bereid dit te importeren? Dan benaderen we ironische genoeg namelijk weer de scherpe visie die de opstellers van onze Grondwet hadden: goed onderwijs wordt het beste bewaakt door adequaat en proportioneel toezicht en goede leraren. Het amendement Dijkgraaf/Dijsselbloem regelt daarom op een goede manier toezicht op kwaliteit van leraren.