Rijksoverheid


17 juni 2011

Vragen van het lid Groot (PvdA) over de zorgtoeslag

Bijlagen

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen van het lid Groot (PvdA) over de zorgtoeslag.

Hoogachtend, de staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. F.H.H. Weekers



2011Z04758 Vragen van het lid Groot (PvdA) aan de staatssecretaris van Financiën over de zorgtoeslag (ingezonden 9 maart 2011)


1 Is het waar dat bij overlijden van een partner twaalf maal het gemiddeld maandinkomen van die persoon tot zijn overlijden wordt gehanteerd voor de (her)berekening van de zorgtoeslag voor de achterblijvende partner, opgehoogd met het inkomen van de nabestaande? 1) Antwoord op vraag 1 Ja, dat is waar. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat een toeslag wordt berekend op grond van het jaarinkomen. Als een van beide partners komt te overlijden wordt het door die partner tot het moment van overlijden genoten inkomen door de Belastingdienst/Toeslagen herleid tot een jaarinkomen. Bij het toekennen van de toeslag worden het aldus herleide inkomen van de overledene en het inkomen van de achterblijvende partner gebruikt voor de vaststelling van de draagkracht gedurende de periode van partnerschap. Het herleiden van het inkomen van de overledene vloeit voort uit artikel 8, lid 5, van de Awir. 2 Is het waar dat dit kan betekenen dat in zo'n geval de zorgtoes lag wordt berekend op een jaarinkomen dat nooit daadwerkelijk is verkregen? Antwoord op vraag 2 De wetgever heeft destijds met het herleiden van het inkomen van de overledene tot een jaarinkomen de bedoeling gehad om diens draagkracht zo goed mogelijk te bepalen. Iemand met een inkomen van 6.000 in drie maanden is immers qua draagkracht vergelijkbaar met iemand die in een jaar 24.000 verdient. 3 Deelt u de mening dat dit onredelijk is? Antwoord op vraag 3 Zoals uit het aangedragen voorbeeld blijkt, kan deze regeling in de praktijk tot een onredelijke uitkomst leiden in situaties waarin er sprake is van een achterblijvende partner die na het overlijden meer inkomen krijgt. Weliswaar biedt de Awir de mogelijkheid om de gevolgen hiervan weg te nemen door middel van de zogenaamde 10%-regeling. Die leidt er toe dat bij de vaststelling van de draagkracht gedurende de partnerperiode een inkomensstijging na het overlijden van meer dan 10% bij de achterblijvende partner buiten beschouwin g wordt gelaten. Nabestaanden zijn vaak niet op de hoogte van het bestaan van de 10%regeling. Het is ook een ingewikkelde regeling waar zij zelf een beroep op moeten doen. Bij de totstandkoming van de regeling is onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen de regeling niet op eigen initiatief zou kunnen uitvoeren. Ik vind het niettemin onbevredigend als dit ertoe leidt dat mensen minder toeslag krijgen dan waarop zij recht hebben.

4 Hoeveel huishoudens worden per jaar geconfronteerd met een dergelijke situatie? Antwoord op vraag 4 Bij de zorgtoeslag gaat het om ongeveer 21.000 huishoudens per jaar. Bij deze huishoudens gaat het om zeer geringe bedragen, gemiddeld moeten deze huishoudens ongeveer 6 euro op jaarbasis terugbetalen. Bij de huurtoeslag gaat het om ongeveer 16.000 huishoudens per jaar. De huishoudens moeten gemiddeld ongeveer 340 euro per jaar terug betalen. Er is hierbij geen rekening gehouden met het van toepassing zijn van de 10%-regeling. Als die toegepast zou worden, dan is het de inschatting dat er bij ongeveer 14.500 huishoudens geen terugvordering zal plaatsvinden. 5 Bent u bereid de regelgeving op dit punt te veranderen en uit te gaan van daadwerkelijk verkregen inkomen van het huishouden? Zo ja, met ingang van wanneer? Zo neen, waarom niet? Antwoord op vraag 5 Zowel het schrappen van de regeling van het herleiden van het inkomen als het schrappen van de 10%-regeling is door het vorige kabinet al voorgesteld naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Vereenvoudiging Toeslagen. Dit voorstel spreekt mij aan omdat het ­ naast de onredelijke uitwerking die deze regelingen kunnen hebben ­ vereenvoudigen van het toeslagenstelsel in mijn beleid hoge prioriteit heeft. Ik onderzoek de mogelijkheden om beide regelingen bij het Belastingplan 2012 af te schaffen. Vooruitlopend hierop zal ik de Belastingdienst/Toeslagen opdracht geven om het herleiden van het inkomen bij overlijden voortaan achterwege te laten in situaties waarin sprake is van een achterblijvende partner. Op deze wijze hoeft geen beroep gedaan te worden op de ingewikkelde 10%-regeling en is de onredelijkheid weggenomen.


1) Voorbeeld: man heeft 24.000 inkomen op jaarbasis. De vrouw heeft geen inkomen. De zorgtoeslag wordt berekend op 24.000. De man overlijdt 1 juli ( 12.000 inkomen gerealiseerd). De vrouw verwerft in de rest van dat kalenderjaar een inkomen van 8.000. De zorgtoeslag wordt in verband met het overlijden herberekend op basis van (12.000/6 x 12 maanden + 8.000 =) 32.000. Gevolg: er is teveel zorgtoeslag betaald en er wordt teruggevorderd.