Rijksoverheid


21 juni 2011

Beantwoording vragen over de mogelijke strijdigheid van de Wet Inburgering Buitenland met de Gezinsherenigingsrichtlijn

Hierbij bied ik u in de bijlage, mede namens de minister voor Immigratie en Asiel, de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Dam en Spekman (beiden PvdA) aan over de mogelijke strijdigheid van de Wet Inburgering Buitenland met de Gezinsherenigingsrichtlijn. De Kamervragen zijn ingezonden op 30 mei 2011 en hebben als kenmerk 2011Z11350. Daarnaast heeft mevrouw Van Gesthuizen (SP) tijdens het Algemeen Overleg inzake Vreemdelingen- en Asielbeleid op 8 juni jl. de minister voor Immigratie en Asiel gevraagd naar de betekenis van de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 31 maart 2011 voor de toekomst. De vraag van mevrouw Van Gesthuizen is tijdens het AO gesteld in de wetenschap dat er nog een uitspraak zou worden gedaan door het Europese Hof van Justitie inzake de mogelijke strijdigheid van de Wet Inburgering Buitenland met de Richtlijn gezinshereniging. Onverwacht heeft het Europese Hof van Justitie op 10 juni 2011 de prejudiciële verwijzing bij beschikking afgedaan zo nder beslissing. Op 14 juni 2011 is deze beschikking aan Nederland betekend. Het Europese Hof van Justitie motiveert haar beslissing als volgt. 1. De verwijzende rechter wenste, in die brief van 30 mei 2011, zijn verzoek om een prejudiciële beslissing weliswaar te handhaven, omdat betrokken vreemdeling overweegt bij hem beroep tot schadevergoeding in te stellen. 2. De instelling van een dergelijk beroep is in dit stadium echter slechts een eventualiteit en is hypothetisch. 3. Volgens vaste rechtspraak is de reden voor een prejudiciële verwijzing niet het formuleren van rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken, maar de behoefte aan werkelijke beslechting van een geschil. 4. Daaruit volgt dat geen uitspraak hoeft te worden gedaan over het verzoek om een prejudiciële beslissing. In antwoord op de vraag van mevrouw Van Gesthuizen ben ik van mening dat in het algemeen niet vooruit moet worden gelopen op uitspraken van het Europese Hof van Justitie. Wel is per
1 april 2011 een specifieke hardheidsclausule opgenomen in het Vreemdelingenbesluit om in individuele zaken vanwege bijzondere feiten en omstandigheden af te wijken van het beleid.

Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen in de bijlage.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner

Vraag 1 Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 31 maart 2011, waarin de rechtbank heeft beslist prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen over de verenigbaarheid van de Wet Inburgering Buitenland (WIB) met de Gezinsherenigingsrichtlijn (hierna: de richtlijn)? Antwoord Ja. Vraag 2 Klopt het dat u op 12 mei 2011 heeft besloten om aan de vreemdeling in de betreffende zaak alsnog in beginsel een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) af te geven, met vrijstelling van het inburgeringsexamen in het buitenland? Wat is de reden voor deze inwilliging en wat is de grond waarop de mvv nu is verleend? Wat is de reden dat deze beslissing op dit moment alsnog komt, terwijl u twee jaar lang weigerde de mvv af te geven, en dit standpunt twee jaar lang in juridische procedures verdedigde? Antwoord Ja, dat klopt. De reden voor inwilliging is gelegen in een combinatie van een aantal, in beroep opgekomen c.q. aangevoerde, individuele feiten en omsta ndigheden welke tot de conclusie hebben geleid dat sprake is van een zeer bijzonder geval. Betrokkene heeft in dit verband in beroep nieuwe feiten naar voren gebracht en met stukken onderbouwd welke niet eerder bekend waren. In de beroepsfase worden er door de rechter geen nieuwe feiten en omstandigheden meegenomen in de beoordeling maar deze kunnen wel aanleiding geven voor een heroverweging. Dit samenstel van individuele omstandigheden heeft er naar mijn oordeel toe geleid dat de draaglast zwaarder is geworden dan de draagkracht van betrokkene. Mede gezien ook de gestelde belangen van de kinderen en haar echtgenoot heeft heroverweging van het eerdere besluit plaatsgevonden en is er een uitzondering gemaakt op het vereiste dat het basisexamen inburgering in het buitenland moet zijn behaald en is de gevraagde mvv met als doel `gezinshereniging' alsnog verstrekt. Vraag 3 Klopt het dat u in de beslissing op bezwaar en tot tweemaal toe ter zitting in beroep bij de rechtbank heeft ver dedigd dat de WIB niet strijdig is met de richtlijn en dat er geen aanleiding is om af te wijken van het relevante beleid of regelgeving? Handhaaft u dit standpunt nog steeds? Kunt u dit toelichten? Antwoord Ja, ik handhaaf het standpunt dat de WIB niet strijdig is met de richtlijn en dat er in de besluitvormingsfase geen aanleiding was af te wijken van het relevante beleid of regelgeving. Ik ben van mening dat de Richtlijn Gezinshereniging hier voldoende ruimte toe beidt. Toelichting?

Vraag 4 Is het waar dat het de eerste keer is sinds de inwerkingtreding van de WIB dat u afwijkt van uw beleid en de regels omtrent het stellen van de exameneis? Antwoord Nee, er is sinds de inwerkingtreding van de WIB in een beperkt aantal zaken een uitzondering gemaakt op het vereiste dat het basisexamen inburgering in het buitenland moet zijn behaald. De regelgeving maakt het maken van uitzonderingen mogelijk. Vraag 5 Heeft u de mvv in deze individuele zaak verleend, omdat u een uitspraak van het Europees Hof wilde voorkomen? Had u indicaties dat het Europees Hof zou oordelen dat de WIB in strijd is met de richtlijn? Antwoord Nee, in deze individuele zaak is een mvv verleend om redenen genoemd in antwoord 2. Er waren mij geen indicaties bekend dat het Europees Hof zou oordelen dat de WIB in strijd is met de richtlijn. Vraag 6 Hoe verhoudt het door u vermijden van het ontstaan van jurisprudentie zich met uw uitgangspunt, dat u onlangs in overleg met de Kamer uitsprak, om in vre emdelingenzaken slechts beroepsprocedures te voeren als daar de eenheid van jurisprudentie mee gediend is? Antwoord In het AO op 27 april jl. inzake stroomlijning van de asielprocedure heb ik benadrukt dat in hoger beroep gaan bij de Raad van State soms juist van belang is om de rechtseenheid te waarborgen. In onderhavige zaak is de vreemdeling in beroep gegaan tegen de afwijzing van de mvv aanvraag. Hoger beroep is hier niet aan de orde. De rechtbank heeft voordat deze een uitspraak wilde doen, prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Dit is een bevoegdheid van de verwijzende rechtbank en gaat buiten mijn bevoegdheid om.