Rijksoverheid


WOB-STUK Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) MEMORIE VAN TOELICHTING

I . ALGEMEEN 1.1 Inleiding Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van twee richtlijnen van de Europese Unie die onderdeel uitmaken van het zogenoemde derde energiepakket. Het betreft richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (hierna: derde elektriciteitsrichtlijn) en richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (hierna: derde gasrichtlijn)1. Implementatie vindt plaats in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Dit wetsvoorstel voorziet tevens in de noodzakelijke aanpassingen die volgen uit een drietal verordeningen die ook onderdeel uitmaken van het derde energiepakket: (1) verordening EG nr. 713/2009 van het Europees Parlement de Raad van de Europese Unie tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PbEU L 211) (hierna: Agentschapsverordening), (2) verordening EG nr. 714/2009 van het Europees Parlement de Raad van de Europese Unie betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (Pb EU L 211) (hierna: verordening 714/2009), en (3) verordening EG nr. 715/2009 van het Europees Parlement de Raad van de Europese Unie betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van

Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PbEU L 211) en richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PbEU L 211). Beide richtlijnen moeten uiterlijk 3 maart 2011 zijn geïmplementeerd. Een implementatietabel is opgenomen in paragraaf III van de memorie van toelichting.


1


1

Verordening (EG) nr. 1775/2005 (Pb EU L 211) (hierna: verordening 715/2009). 1.2 Doel van het derde energiepakket Het derde energiepakket heeft als doel om verbeteringen aan te brengen in de werking van de Europese interne energiemarkt. Nederland hecht belang aan het goed functioneren van de Europese interne energiemarkt, aangezien deze noodzakelijke waarborgen biedt voor keuzevrijheid aan energiegebruikers, zowel consumenten als ondernemingen, en leidt tot bevordering van grensoverschrijdende handel, efficiëntieverbetering, concurrerende tarieven, betere dienstverlening, leverings -en voorzieningszekerheid en verduurzaming van de energievoorziening. Kortom, een goed werkende interne markt creëert kansen voor economische groei en draagt bij aan een stabiele en duurzame energiehuishouding. Het derde energiepakket is een vervolg op de eerste en tweede richtlijnen met Europese regelgeving, opgesteld in respectievelijk in 1996/1998 en 2003, waarin belangrijke stappen naar een geliberaliseerde Europese energiemarkt werden gezet. Gebleken is echter dat de huidige regels en voorwaarden onvoldoende kader bieden om de genoemde doelstellingen te kunnen realiseren. In het merendeel van de lidstaten is de nationale markt nog te geconcentreerd, er is nog te weinig grensoverschrijdende handel en in veel lidstaten belemmeren verticaal geïntegreerde energiebedrijven de toegang tot en investeringen in infrastructuur. Om de energiemarkt beter te laten functioneren zijn daarom in het derde energiepakket tussen lidstaten verdergaande afspraken gemaakt. In het derde energiepakket zijn maatregelen genomen voor een betere scheiding van het eigendom en beheer van transportnetten voor gas en elektriciteit ten opzichte van activiteiten op het gebied van productie en levering. De juridische en functionele ontvlechting van transmissie versus productie en levering, zoals bepaald in de tweede richtlijnen (richtlijn 2003/54/EG en richtlijn 2003/55/EG, PbEU L 176 van 15 juli 2003), hebben binnen Europa niet altijd geleid tot de noodzakelijk geachte effectieve ontvlechting van het beheer van transportnetten. Het derde energiepakket kent gedetailleerde bepalingen die er voor zorgen dat de ontvlechting van netwerken in verschillende EU-lidstaten meer op een gelijk niveau wordt gebracht. In Nederland zijn de landelijke netbeheerders al onafhankelijk gepositioneerd van productie en levering. Daarmee wordt non-discriminatoire toegang tot de elektriciteits -en gasmarkt verzekerd en wordt afwenteling van commerciële risico's uit productie en levering op de netwerken voorkomen, hetgeen ook de leveringszekerheid en het investeringsklimaat ten goede komt. Daarnaast worden in het pakket maatregelen genomen ter harmonisatie van de bevoegdheden en de onafhankelijkheid van de regulerende instanties binnen de Europese Unie. Tot op heden kennen toezicht en handhaving door regulerende instanties binnen de Europese Unie zeer ongelijke niveaus. Er bestaan grote verschillen op het gebied van onafhankelijkheid, taken en bevoegdheden. Nederland beschikt al over één onafhankelijke toezichthouder. Daarom blijft de huidige verdeling van taken en bevoegdheden tussen de toezichthouder, de raad van bestuur van de NMa (hierna: NMa), en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: de Minister) in grote lijnen gelijk. Het derde energiepakket zorgt er voor dat de onafhankelijkheid van de toezichthouder nu in alle lidstaten wordt versterkt en er per lidstaat slechts één regulerende instantie toezicht houdt op de elektriciteits- en gasmarkt. Om harmonisatie op het terrein van regulering binnen de Europese Unie te verbeteren en zo bij te dragen aan een efficiënte werking van de interne markt voor elektriciteit en gas ontstond de behoefte om de bestaande vrijwillige samenwerking in de Europese groep van regulerende instanties voor elektriciteit en gas (ERGEG) te verankeren binnen een communautaire structuur


2

met duidelijke taken en bevoegdheden. Hiertoe wordt middels de Agentschapsverordening een nieuw Agentschap voor samenwerking tussen energietoezichthouders opgericht. Het Agentschap is een communautair orgaan met rechtspersoonlijkheid. Het Agentschap kan advies uitbrengen aan zowel nationale toezichthouders, transmissiesysteembeheerders als aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Daarnaast is het Agentschap bevoegd te besluiten over de vrijstelling van nieuwe interconnectoren van een aantal verplichtingen uit de derde elektriciteitsrichtlijn indien betrokken nationale regulerende instanties daarover niet tot overeenstemming komen. Ook bij het beheer van de transmissienetten bestaat de noodzaak tot verdere harmonisatie en samenwerking op regionaal en Europees niveau. Zo is het van belang dat er een uitbreiding komt van grensoverschrijdende verbindingen, dat de mogelijkheden tot marktkoppeling verder worden bevorderd en investeringsplannen op elkaar worden afgestemd. Om dat te bevorderen wordt de al bestaande samenwerking tussen netbeheerders versterkt en worden er Europese netwerken van transmissiesysteembeheerders (ENTSB) opgericht voor zowel gas als elektriciteit. Daarnaast bevat het derde energiepakket maatregelen om de kwaliteit van dienstverlening aan consumenten te verbeteren en er voor zorg te dragen dat consumenten kunnen profiteren van een concurrerende markt en wordt de mogelijkheid geboden om beheerders van een "gesloten distributiesysteem" te ontheffen van een aantal verplichtingen. Tot slot creëren de richtlijnen de mogelijkheid voor lidstaten tot het nemen van maatregelen om voor gelijke mededingingsvoorwaarden te zorgen (via de zogenaamde level playing field- clausule) en gelden er strengere onafhankelijkheidseisen voor beheerders van gasopslagen. 1.3 Implementatie van het derde energiepakket Op hoofdlijnen voldoet de Nederlandse wetgeving al aan de gestelde eisen in het derde energiepakket. Het wetsvoorstel beperkt zich tot wijzigingen in de Elekeel asielverzoek is behandeld en tot een negatieve uitkomst heeft geleid. Dit geldt ook voor personen op wie Turkije het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing heeft verklaard. Kan de regering de garantie geven dat afgewezen asielzoekers die worden overgedragen aan Turkije, de mogelijkheid hebben gehad van een effectief rechtsmiddel, dat wil zeggen het recht op beroep en het recht om de behandeling van het beroep af te wachten in Nederland? Een asielzoeker van wie de aanvraag is afgewezen kan hiertegen beroep instellen. Het Nederlandse vreemdelingrechtelijke stelsel biedt in alle gevallen de mogelijkheid voor de vreemdeling om de beoordeling van het asielverzoek voor te leggen aan de onafhankelijke rechter alvorens de overdracht plaatsvindt. Ik meen dat daarmee voldoende waarborgen zijn opgenomen in het stelsel en dat sprake is van een effectief rechtsmiddel.

Directoraat-Generaal Vreemdelingenzaken Directie Migratiebeleid Juridische en Algemene Zaken

Datum 21 juni 2011 Ons kenmerk 177659

Pagina 3 van 5

Is het juist dat er de mogelijkheid bestaat om in een versnelde procedure aan de grens tussen Turkije en een lidstaat een migrant direct over te dragen aan Turkije, mits dit binnen 3 dagen gebeurt? Zo ja, welke garanties zijn er in deze versnelde procedure voor een volledige en zorgvuldige asielprocedure inclusief een onafhankelijk beroep? Nee. Voor de toepassing van de versnelde procedure dient het verzoek tot terugof overname door de aangrenzende Staat binnen drie werkdagen te worden ingediend nadat betrokkene is aangetroffen in de grensregio, direct komend vanuit de aangezochte Staat. De termijn van drie dagen ziet dus niet op de feitelijke overdracht. De modaliteiten van deze versnelde procedures worden in de bilaterale uitvoeringsovereenkomst uitgewerkt. Deze versnelde procedure doet geen afbreuk aan de verplichtingen ten aanzien van internationale bescherming. De overeenkomst benadrukt dat terugkeer naar het herkomstland prioriteit verdient. Die plicht hebben de Europese Unie en Turkije. Maar de Europese Unie is natuurlijk als eerste aan zet. Is er vastgelegd dat de lidstaat eerst moet bewijzen dat terugkeer naar het herkomstland niet lukt voordat om overdracht naar Turkije wordt verzocht? In een aangehechte verklaring bij artikel 7 (1) is vastgelegd dat de verzoekende Partij bij een verzoek tot overname van een derdelander tegelijkertijd een verzoek tot terugname moet indienen bij het desbetreffende herkomstland. Bij een positief antwoord op het terugnameverzoek door het herkomstland binnen de in de overnameovereenkomst tussen de EU en Turkije overeengekomen antwoordtermijn, komt het overnameverzoek te vervallen. Is het juist dat als grensregio een zone van 20 kilometer vanaf de grens is benoemd? Zo ja, wat is hiervan de reden en wat zijn hiervan de implicaties? Is het denkbaar dat de terugnameovereenkomst de mogelijkheid biedt om illegale migranten al over te dragen voordat ze het grondgebied van de Europese Unie hebben bereikt? Zo ja, wordt hun daardoor niet de kans ontnomen om een asielverzoek in te dienen en om een behandeling te krijgen conform het Europese asielacquis? Ja. In deze grensregio's, dus tussen aangrenzende Staten, kan een versnelde procedure worden toegepast voor terug- en overname. Hierbij gelden kortere termijnen voor het indienen en beantwoorden van verzoeken tot terug- of overname, zodat, na vaststelling van illegale grensoverschrijding, snel tot verwijdering kan worden overgegaan. Een versnelde procedure doet geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit het asielacquis. Kan de regering ingaan op de aanbevelingen die de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa medio vorig jaar heeft gedaan met betrekking tot de criteria die zouden moeten gelden voor de sluiting en toepassing van een overnameovereenkomst, met name wat betreft migranten afkomstig uit een derde land?

Directoraat-Generaal Vreemdelingenzaken Directie Migratiebeleid Juridische en Algemene Zaken

Datum 21 juni 2011 Ons kenmerk 177659

Pagina 4 van 5

Door het Comité van Ministers van de Raad van Europa zijn op 30 en 31 maart jl. conclusies aangenomen ten aanzien van deze aanbevelingen. De regering onderschrijft deze conclusies. De minister voor Immigratie en Asiel,

Directoraat-Generaal Vreemdelingenzaken Directie Migratiebeleid Juridische en Algemene Zaken

Datum 21 juni 2011 Ons kenmerk 177659

G.B.M. Leers

Pagina 5 van 5

eid. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet is het de groep waartoe de landelijk netbeheerder behoort niet toegestaan activiteiten op het gebied van productie, levering of handel uit te voeren. In het geval van elektriciteit berust het eigendom van het transmissienet in verschillende dochtervennootschappen van de beheerder. In het geval van gas berust het eigendom van het transmissienet bij het moederbedrijf van de beheerder. Voor elektriciteit geldt dat de ondergrens ten aanzien van het kilovoltage in de definitie van hoogspanningsnet is vastgesteld op 110 kV. De afgelopen jaren heeft een overdracht van hoogspanningsnetten plaatsgevonden in de richting van de beheerder van het landelijk transportnet. Deze overdrachten zijn voor het merendeel reeds afgerond. Voor die delen waar dit nog niet het geval is, komt dit voort uit het feit dat op deze netten Amerikaanse investeerders nog rechten uitoefenen middels zogenaamde cross border lease contracten. In lijn met de reeds

4

geldende bepalingen worden ter implementatie van de derde elektriciteitsrichtlijn deze netten tijdelijk uitgezonderd van de eis dat de eigendom van het net berust bij de netbeheerder of de groep waar deze deel van uitmaakt, in beginsel tot de rechten van de Amerikaanse investeerders zijn beëindigd. Daarna zal overdracht van eigendom aan het concern van de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet kunnen plaatsvinden. Via een overgangsbepaling is hieraan invulling gegeven. 2.2 Beheer van interconnectoren Volgens de bepalingen van de derde elektriciteitsrichtlijn en de derde gasrichtlijn vallen landsgrensoverschrijdende netten ­ ook wel "interconnectoren" - onder de definitie van een "transmissienet". Dit betekent dat voor beheerders van interconnectoren alle regels gelden die ook voor landelijke netbeheerders gelden. Dit was ook al zo onder de tweede elektriciteits- en gasrichtlijn. Het derde energiepakket kent echter nieuwe voorschriften waaraan landelijk netbeheerders, en dus ook interconnector-beheerders, moeten voldoen. Dit betreft met name de verplichting om te voldoen aan de eisen van één van de drie bovengenoemde wijzen om de onafhankelijkheid van het net te waarborgen: volledige eigendomsontvlechting, aanwijzing van een onafhankelijke systeembeheerder of aanwijzing van een onafhankelijke transmissiebeheerder. Om dit aan te tonen dienen interconnector-beheerders, net als de landelijke netbeheerders, te worden gecertificeerd. In de Gaswet zijn reeds interconnector-berheerders benoemd. Als gevolg van de implementatie van het derde energiepakket worden enkele aanvullende regels opgenomen voor deze beheerders. In de Elektriciteitswet worden ingevolge dit wetsvoorstel eveneens interconnector-beheerders geïntroduceerd, die door de Minister worden aangewezen. Op basis van de huidige Elektriciteitswet 1998 berust het beheer van interconnectoren in alle gevallen bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Dit terwijl de landelijk netbeheerder niet per definitie eigenaar is van de betrokken interconnector. In het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt dat gelijkstroominterconnectoren door anderen dan TenneT TSO B.V. kunnen worden beheerd. Deze beheerder zal dan een "transmissiesysteembeheerder" in de zin van de derde elektriciteitsrichtlijn zijn, en gecertificeerd moeten worden. Door deze verruiming van mogelijkheden wordt bijgedragen aan de in Europees verband uitgesproken ambitie om de aanleg en het gebruik van interconnecties uit te breiden. 2.3 De "nationale regulerende instantie" De tweede elektriciteitsrichtlijn en de tweede gasrichtlijn bevatten al de verplichting tot het aanwijzen van een toezichthouder. Het doel van de derde richtlijnen is te komen tot daadwerkelijk onafhankelijke toezichthouders in alle lidstaten van de Europese Unie als een noodzakelijke voorwaarde voor het creëren van gelijke mededingingsvoorwaarden. Deze toezichthouders worden in de richtlijnen "nationale regulerende instanties" (NRI) genoemd. Per lidstaat kan straks maar één regulerende instantie op nationaal niveau toezicht houden over de elektriciteits -en gasmarkt. Nu bestaan in een aantal lidstaten nog verschillende toezichthouders. Daarnaast worden taken en bevoegdheden van toezichthouders versterkt en in de richtlijnen vrij gedetailleerd voorgeschreven. Voor Nederland brengen deze richtlijnbepalingen met betrekking tot de NRI geen wezenlijke wijzigingen met zich mee. Ons land beschikt met de NMa over een onafhankelijke toezichthouder. Gelet op de status van de NMa als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) wordt in Nederland reeds voldaan aan de eis dat de NRI onafhankelijk en juridisch gescheiden moet zijn van andere publieke en private entiteiten. De Elektriciteitswet 1998 en Gaswet leggen taken en bevoegdheden direct

5

neer bij de raad van bestuur van de NMa. Ook is via de Mededingingswet en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gewaarborgd dat de NMa over adequate personele en financiële middelen beschikt en autonoom handelt bij de uitvoering van haar begroting. De NRI mag volgens de derde richtlijnen geen directe instructies verlangen of ontvangen bij de uitvoering van haar taken. Het betreft instructies die op een specifieke, individuele zaak betrekking hebben. In dit wetsvoorstel wordt vastgelegd dat de Minister dergelijke instructies niet geeft. Dit doet niet af aan de mogelijkheid voor de Minister om via regelgeving kaders te stellen betreffende de belangen die de NMa moet meewegen bij de uitvoering van haar reguleringstaken. Zodoende behoudt de Minister de instrumenten om het energiebeleid vorm te geven en daarbij ondermeer belangen op het terrein van betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid in het oog te houden. Ook doet het geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de Minister die het aangaat om gebruik te maken van het instrumentarium zoals neergelegd in hoofdstuk 6A van de Dienstenwet of zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Naleving Europeesrechtelijke verplichtingen publieke entiteiten (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 157, nr. 2 en 3). Dit instrumentarium kan uitsluitend worden ingezet als de autonome bevoegdheid wordt uitgeoefend met voorbijgaan van Europeesrechtelijke verplichtingen. Ook de NMa moet zich immers houden aan de naleving van een Europeesrechtelijke verplichting en het toezicht daarop. Het aangehaalde instrumentarium is uiteraard bedoeld als een ultimum remedium. De kans dat het instrumentarium moet worden ingezet voor het niet naleven door de NMa van de Europeesrechtelijke verplichtingen die de derde richtlijnen voorschrijven moet overigens laag worden ingeschat en zal zich eigenlijk alleen voordoen indien er vanuit de Europese Commissie of de Europese rechtspraak duidelijke aanwijzingen zijn dat de NMa de verplichtingen niet goed is nagekomen, de NMa deze aanwijzingen niet ter harte neemt en andere correctiemechanismen niet of onvoldoende werken. De taken die door de derde elektriciteits- en gasrichtlijn bij de NMa worden neergelegd, zijn veelsoortig. De belangrijkste taken zijn het toezicht houden op en monitoren van de energiemarkten en het vaststellen van de voorwaarden en tarieven voor het transport. Nieuwe taken betreffen de Europese samenwerking met het nieuwe Agentschap, de Europese Commissie en met toezichthouders in andere lidstaten. In het algemeen leggen de nieuwe taken de nadruk op actie van de NMa vooraf en minder op toezicht achteraf. Een deel van de nieuwe taken is expliciet opgenomen in het voorgestelde gewijzigde artikel 5 Elektriciteitswet 1998 en het voorgestelde artikel 1a van de Gaswet over taken en bevoegdheden van de NMa. Daar waar in de richtlijnen nieuwe toezichthoudende taken voor de NRI zijn opgenomen, is veelal de verplichting waarop toezicht gehouden moet worden opgenomen in de wet. De NMa houdt toezicht op de naleving van deze verplichtingen als onderdeel van haar algemene toezichtstaak. Tot slot zal de NMa aan een aantal van haar nieuwe taken invulling kunnen geven door richtlijnbepalingen op te nemen in haar afwegingskader bij het vaststellen van de codes op basis van artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 12f van de Gaswet. 2.4 Versterking positie van de consument In de tweede elektriciteitsrichtlijn en tweede gasrichtlijn waren al bepalingen opgenomen ter bescherming van consumenten. Consumentenbelangen hebben ook in de derde richtlijnen een centrale plaats. Een hoge kwaliteit van dienstverlening waarborgt dat consumenten in de ruimere context van de Europese Unie profiteren van een concurrerende markt. Het derde energiepakket versterkt de rechten van consumenten door met name eerdere bepalingen aan te vullen of te verbijzonderen. Deze bepalingen richten zich op het vergroten van transparantie voor consumenten, het waarborgen van procedures voor klachtenafhandeling en geschillenbeslechting

6

en het garanderen van energielevering aan kwetsbare afnemers. Daarnaast is een aantal nieuwe bepalingen opgenomen met betrekking tot op afstand uitleesbare meters, verbruiksgegevens en de eindafrekening. Voor een deel volstaat het bestaande wettelijk kader of voorzien het wetsvoorstel Marktmodel en bijbehorende novelle (Kamerstukken 32 374) al in omzetting van de richtlijnen met name waar het bepalingen betreft waarmee grotere transparantie voor consumenten wordt beoogd. Daarnaast zullen ter implementatie van de richtlijnen de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet en de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers worden aangevuld. Tot slot worden de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in voorliggend wetsvoorstel op enkele plekken aangevuld om te voldoen aan nieuwe consumentenbepalingen in de richtlijnen. Voor specifieke uitleg over deze wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. Hierbij volgt een beknopt overzicht van de belangrijkste aanvullende consumentenbepalingen en hoe deze worden geïmplementeerd. Een nieuw element in de derde richtlijnen betreft de invoering van de op afstand uitleesbare meter. Er moeten metersystemen worden ingevoerd die de actieve participatie van consumenten aan de markt voor levering van elektriciteit ondersteunen. De invoering van deze metersystemen kan worden onderworpen aan een economische evaluatie van de kosten en baten voor de markt en de individuele consument. Een alternatief hiervoor is een onderzoek ter bepaling van welke vorm van meten economisch haalbaar en kosteneffectief is en welke termijn haalbaar is voor de distributie ervan. Deze evaluatie moet uiterlijk op 3 september 2012 plaatsvinden. Onder voorbehoud van deze evaluatie stellen de lidstaten of de bevoegde autoriteit die zij aanwijzen, een tijdschema op voor de invoering van slimme metersystemen. In de derde elektriciteitsrichtlijn wordt aan dit tijdschema een termijn van maximaal 10 jaar verbonden, in de derde gasrichtlijn staat geen maximale termijn genoemd. In de derde elektriciteitsrichtlijn staat dat wanneer de ingebruikname van slimme meters positief wordt beoordeeld, uiterlijk in 2020 minstens 80% van de consumenten voorzien wordt van deze slimme meetsystemen. De derde gasrichtlijn kent deze bepaling niet. De richtlijnbepalingen met betrekking tot slimme metersystemen worden voldoende afgedekt door het wetsvoorstel Marktmodel. De uitroltermijn en het percentage afnemers dat moet beschikken over een op afstand uitleesbare meter kan, op basis van het wetsvoorstel Marktmodel in combinatie met de aanpassingen daarop die in de novelle zijn voorgesteld, bij algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd. Bij het opstellen van deze algemene maatregel van bestuur, en bij het plannen van de al bij het wetsvoorstel Marktmodel toegezegde evaluatie, zullen de bepalingen uit de derde richtlijnen in acht genomen worden. Het wetsvoorstel Marktmodel, de daarin genoemde algemene maatregel van bestuur en het wetsvoorstel houden regels omtrent energie-efficiëntie ter implementatie van EG-richtlijnen (Kamerstukken 31 320) voorzien daarnaast in implementatie van enkele derde richtlijnbepalingen ten aanzien van het voldoende frequent informeren van consumenten, de toegang tot verbruiksgegevens en klachtenbehandeling. Ook de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet en de informatiecode zullen worden aangevuld om te voldoen aan enkele specifieke richtlijnbepalingen waarin maximale termijnen worden vastgelegd voor de overstap naar een andere leverancier (drie weken) en het ontvangen van een eindafrekening na een overstap (zes weken). De richtlijnen schrijven daarnaast voor dat lidstaten moeten voorzien in adequate waarborgen voor de bescherming van "kwetsbare afnemers", waarbij de lidstaten de afweging kunnen maken om te kiezen voor specifiek beleid gericht op kwetsbare afnemers in de energiemarkt en/of een geïntegreerde aanpak te volgen in het kader van het algemene sociale zekerheidbeleid van de

7

lidstaat. In Nederland is sectorspecifiek beleid neergelegd in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers. Het uitgangspunt, neergelegd in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, is dat het afsluiten van kleinverbruikers zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Dit is ook neergelegd in de vergunningvoorwaarden voor leveranciers. Het beleid richt zich derhalve niet op een specifieke groep consumenten (bijvoorbeeld minima, veteranen, senioren e.d.), maar in het algemeen op consumenten die om wat voor reden dan ook in een situatie zijn gekomen waarin zij dreigen afgesloten te worden. Specifieke groepen worden ondersteund via algemene regelingen in het kader van het sociale zekerheidsstelsel of bijvoorbeeld via maatregelen gericht op energiebesparing. Wel zal in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers worden voorzien in een nadere definiëring van het begrip "kwetsbare afnemers" en zal worden bezien of nog andere aanpassingen wenselijk zijn. Deze regeling is hiervoor de juiste plaats omdat in het kader van het afsluitbeleid wel wordt gerefereerd aan specifieke groepen. Tot slot moet elke lidstaat ingevolge de derde richtlijnen voorzien in een single-point-of-contact waar de consumenten alle nodige informatie kunnen krijgen over hun rechten en de middelen van geschillenbeslechting en voorzien in een onafhankelijk mechanisme, zoals een ombudsman of consumentenorgaan, voor de efficiënte afhandeling van klachten en buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Nederland voldoet al aan deze richtlijnbepalingen. De signalen van consumenten over problemen die consumenten ervaren zijn voor de toezichthouders van groot belang omdat het hen in staat stelt om problemen aan te pakken die grote groepen consumenten raken. Consuwijzer - ontstaan uit een samenwerking tussen de Consumentenautoriteit, de NMa en de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) ­ vervult een loketfunctie voor consumenten waar zij praktisch advies kunnen krijgen over hun rechten als consument en hun klachten kwijt kunnen. Consumenten die een klacht hebben over een energieleverancier of netbeheerder kunnen daarnaast terecht bij de Geschillencommissie Energie en Water. Uitspraken van deze commissie zijn voor beide partijen bindend. Als consumenten het niet eens zijn met de uitspraak kunnen zij binnen een daarvoor vastgestelde termijn de uitspraak voorleggen aan de burgerlijke rechter. Bovendien kunnen consumenten die een klacht hebben over een netbeheerder en met de netbeheerder niet tot een oplossing komen een geschil conform de Beleidsregel "procedure geschillen energie" voorleggen aan de raad van bestuur van de NMa. 2.5 Gesloten distributiesysteem en directe lijn 2.5.1 Algemeen Een belangrijk uitgangspunt in de richtlijnen is dat ieder net beheerd moet worden. Wel bieden de richtlijnen de mogelijkheid om, indien voldaan is aan de daarin gestelde voorwaarden van een zogenaamd "gesloten distributiesysteem", de beheerder van dit systeem te ontheffen van bepaalde verplichtingen. Het voornaamste doel van het creëren van de mogelijkheid tot een gesloten distributiesysteem is te voorkomen dat onnodige (administratieve) lasten worden opgelegd aan beheerders van systemen waar de aard van de relatie tussen deze beheerders en de gebruikers van het systeem zeer verschilt van die bij het openbare net. Daarnaast dienen lidstaten ingevolge de richtlijnen in bepaalde situaties de mogelijkheid te bieden tot levering van elektriciteit of gas via een "directe lijn". De Nederlandse wetgeving verplicht eigenaren van een net tot het aanwijzen van een netbeheerder. De Elektriciteitswet 1998 (artikel 15, tweede lid) en de Gaswet (artikel 2a) bieden de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een ontheffing te verkrijgen van deze verplichting. Daarnaast bestaat in de Elektriciteitswet 1998 (artikel 15, eerste lid) nog de zogenoemde bagatelbepaling die aangeeft dat de verplichting om een netbeheerder aan te wijzen

8

niet geldt voor netten met een spanningsniveau van ten hoogste 0,4 kV en een verbruik van ten hoogste 0,1 GWh per jaar. De ontheffingsmogelijkheid in haar huidige vorm is niet in overeenstemming met het derde energiepakket. Datzelfde geldt voor de bagatelbepaling. De huidige Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet sluiten niet goed aan op het concept van een "gesloten distributiesysteem" en van levering via een "directe lijn" zoals dat in de beide richtlijnen is vastgelegd. Het wetsvoorstel brengt daar verandering in. In het overgangsrecht is daarnaast voorzien in bepalingen om te zorgen dat de huidige situatie, waarin voor meer gevallen dan de derde richtlijnen toestaan ontheffing is verleend, wordt beëindigd en dat een situatie ontstaat die geheel aan de derde richtlijnen voldoet. Onderdeel van dit overgangsrecht is ook het afbouwen van de gedoogsituatie die is ontstaan ten aanzien van de netten met recreatieve doeleinden door voor deze netten een aparte set regels op te stellen, waaraan deze netten vanaf drie jaar na inwerkingtreding moeten voldoen. 2.5.2 Gesloten distributiesysteem De richtlijnen stellen voorwaarden waaraan een gesloten distributiesysteem moet voldoen. Het moet gaan om een systeem dat elektriciteit of gas distribueert binnen een geografisch afgebakende commerciële of industriële locatie of een locatie met gedeelde diensten, dat geen huishoudelijke afnemers van elektriciteit of gas voorziet. Daarbij moet ofwel de exploitatie of het productieproces om technische of veiligheidsredenen zijn geïntegreerd of dit systeem moet primair elektriciteit of gas distribueren aan de eigenaar of beheerder van het systeem of daarmee verwante bedrijven. In de overwegingen bij de richtlijnen worden onder andere spoorwegstations, ziekenhuizen, vliegvelden en chemische industrielocaties als voorbeelden genoemd. Als verplichtingen waaraan een beheerder van een gesloten distributiesysteem niet behoeft te voldoen, noemen de richtlijnen de verplichting om marktconform energie in te kopen om energieverliezen en reservecapaciteit te dekken en de verplichting om tarieven of de methodes voor berekening daarvan van tevoren te laten goedkeuren. Het doel is de administratieve lasten voor beheerders van een gesloten distributiesysteem te beperken. Dit betekent echter niet dat een "gesloten distributiesysteem" buiten de algemene regels in de richtlijn voor distributiesystemen valt. Deze regels blijven van toepassing, zodat er bijvoorbeeld ook een eis van derdentoegang geldt. Het derde energiepakket is daarover helder: derdentoegang is een vereiste dat geldt voor alle typen netten inclusief het nieuwe gesloten distributiesysteem. In feite is hiermee de uitspraak van het Hof van Justitie in het Citiworks-arrest vastgelegd in Europese regelgeving. Het voorliggend wetsvoorstel maakt gebruik van de mogelijkheid om een "gesloten distributiesysteem" op te nemen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De NMa krijgt de mogelijkheid om aan eigenaren van deze systemen een ontheffing te verlenen van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen. In plaats daarvan wordt ingevolge dit wetsvoorstel de eigenaar van een gesloten distributiesysteem de beheerder van het systeem. Om te waarborgen dat deze taak op juiste wijze wordt ingevuld, wordt een aantal artikelen uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, waarin verplichtingen worden opgelegd aan netbeheerders, van overeenkomstige toepassing verklaard op de eigenaar/beheerder van een gesloten distributiesysteem. Dit zijn de bepalingen die noodzakelijk zijn om voor gesloten distributiesystemen te voldoen aan de Europese regels. 2.5.3 Directe lijn of leiding De richtlijnen verplichten lidstaten om in bepaalde situaties de mogelijkheid te bieden tot levering van een directe lijn (elektriciteit) of directe leiding (gas). Deze richtlijnbepaling was al opgenomen

9

in de eerste en tweede elektriciteits- en gasrichtlijnen. Het ontheffingenstelsel van respectievelijk artikel 15, tweede lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2a van de Gaswet beoogt invulling te geven aan deze bepaling. Aangezien dit ontheffingenstelsel niet gehandhaafd kan blijven, moet de mogelijkheid van levering via een directe lijn of directe leiding op een andere wijze in de wetgeving opgenomen worden. Dit gebeurt via opname van een definitie in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die nauw aansluit bij de artikelen uit de richtlijnen. Een directe lijn of leiding is een elektriciteitslijn of een gasleiding die een geïsoleerde producent met een geïsoleerde verbruiker verbindt. Uit de derde richtlijnen volgt dat er ook een "directe lijn" tussen een producent en een leverancier kan liggen. Aangezien in Nederland geen fysieke levering vanuit een leverancier kan plaatsvinden, komt dit element niet terug in de opgenomen definitie. Indien er sprake is van een directe lijn of leiding, is er geen sprake van een net. Voor een directe lijn of leiding gelden dan ook geen voorschriften zoals die wel voor netten gelden. Zo hoeft in het geval van een directe lijn of leiding geen netbeheerder te worden aangewezen en hoeft geen derdentoegang te worden verleend. 2.6 Level playing field De derde richtlijnen creëren de mogelijkheid voor lidstaten tot het nemen van maatregelen om voor gelijke mededingingsvoorwaarden te zorgen, mits deze verenigbaar zijn met het Europese recht. Dit betreft de bepalingen van artikel 43 derde elektriciteitsrichtlijn en artikel 47 derde gasrichtlijn. Indien lidstaten een beroep doen op deze bepaling - ook wel level playing field-clausule genoemd - moeten zij een voorgenomen maatregel door de Commissie laten goedkeuren. In het wetsvoorstel is invulling gegeven aan deze bepaling door opname van een toetsingsmogelijkheid door de Minister. In de Elektriciteitswet 1998 wordt opgenomen dat elke wijziging van de zeggenschap in een productie-installatie of in een onderneming die een productie-installatie beheert, door één van de betrokken partijen dient te worden gemeld aan de Minister. Deze verplichting geldt alleen ingeval de productie-installatie een vermogen heeft van tenminste 250 MW. In de Gaswet wordt een soortgelijke meldingsplicht opgenomen waar het gaat om wijziging van de zeggenschap in een LNG-installatie of een LNG-bedrijf. Met deze meldingsplicht wordt de mogelijkheid geopend voor de Minister om in een vroegtijdig stadium een oordeel te vormen over de voorgenomen wijziging in de zeggenschap. Op basis van de melding zullen risico's voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid en leveringszekerheid worden beoordeeld. Indien hiertoe aanleiding is, kunnen nadere eisen worden gesteld aan de voorgenomen wijziging. Bij deze toets zal bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan de financiële betrouwbaarheid van de betrokken onderneming, de wijze waarop de onderneming bestuurd en aangestuurd wordt en de mate van transparant handelen. Daarnaast zal gekeken worden naar de staat van dienst van betrokken partij(en) ten aanzien van de waarborging van de veiligheid en hun technische expertise voor het betrouwbaar bedrijven van betreffende activiteiten. Indien besloten wordt om nadere eisen te stellen of anderszins beperkende maatregelen te nemen dan dienen deze maatregelen verenigbaar te zijn met artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dat betekent dat de maatregelen gerechtvaardigd moeten zijn uit hoofde van bescherming van de openbare zedelij

---- --