Europees Hof v Justitie


Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUE nr. 66/11 Luxemburg, 30 juni 2011

Arrest in zaak C-271/10 Vereniging van Educatieve en Wetenschappelijke Auteurs (VEWA) / Belgische Staat

Pers en Informatie

De vergoeding die aan auteurs is verschuldigd voor openbare uitlening kan niet uitsluitend op basis van het aantal leners worden berekend Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding moet ook rekening worden gehouden met het aantal aan het publiek ter beschikking gestelde zaken, zodat grote openbare-uitleeninstellingen een hogere vergoeding betalen dan kleinere instellingen Volgens de richtlijn betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom1, hebben de auteurs een uitsluitend recht om de verhuur en uitlening van originelen en kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken toe te staan of te verbieden. Ten aanzien van met name openbare uitlening kunnen de lidstaten evenwel afwijken van dit uitsluitende recht, mits ten minste de auteurs een vergoeding krijgen voor deze uitlening. VEWA is een Belgische vennootschap voor het beheer van auteursrechten. Op 7 juli 2004 heeft zij bij de Raad van State (België) beroep ingesteld tot nietigverklaring van een koninklijk besluit tot uitvoering van de richtlijn. VEWA stelt met name dat dit koninklijk besluit, waar het een forfaitaire vergoeding vaststelt van 1 EUR per jaar per volwassen persoon en van 0,5 EUR per jaar per minderjarig persoon die bij een uitleeninstelling is ingeschreven, voor zover hem ten minste één werk is uitgeleend gedurende de referentieperiode, indruist tegen de bepalingen van de richtlijn die verlangen dat voor uitlening of verhuur een ,,billijke vergoeding" wordt betaald. In deze samenhang heeft de Raad van State besloten het Hof van Justitie een prejudiciële vraag te stellen. Met zijn vraag wenst hij in wezen te vernemen of de richtlijn zich verzet tegen een nationaal stelsel waarbij de vergoeding die bij openbare uitlening aan auteurs verschuldigd is uitsluitend wordt berekend aan de hand van het aantal in de openbare instellingen, met name bibliotheken, ingeschreven leners, op basis van een per jaar per lener vastgesteld forfaitair bedrag. Het Hof wijst erop dat de vergoeding het de auteurs mogelijk moet maken een passend inkomen te ontvangen. Het kan dus niet om een zuiver symbolisch bedrag gaan. Aangaande meer bepaald de criteria voor de vaststelling van de hoogte van de bij openbare uitlening aan auteurs verschuldigde vergoeding, herinnert het Hof eraan dat het uitsluitend aan de lidstaten is om op hun grondgebied de meest relevante criteria vast te stellen. In dit verband beschikken de lidstaten over een ruime beoordelingsmarge. Zij kunnen de hoogte van de bij openbare uitlening aan auteurs verschuldigde vergoeding namelijk vaststellen rekening houdend met hun eigen doelstellingen op het gebied van bevordering van culturele activiteiten. Aangezien de vergoeding de compensatie vormt voor het nadeel dat auteurs ondervinden als gevolg van het feit dat hun werken zonder hun toestemming worden gebruikt, kan de hoogte van deze vergoeding evenwel niet worden bepaald zonder dat acht wordt geslagen op de bestanddelen van een dergelijk nadeel. Daar dit nadeel resulteert uit openbare uitlening, dat wil
1

Richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 346, blz. 61), gecodificeerd bij richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 376, blz. 28).

www.curia.europa.eu



zeggen de terbeschikkingstelling van beschermde zaken door voor het publiek toegankelijke instellingen, moet bij de bepaling van de hoogte van de verschuldigde vergoeding rekening worden gehouden met de omvang van deze terbeschikkingstelling. Hoe meer beschermde zaken door een openbare-uitleeninstelling ter beschikking worden gesteld, des te groter is namelijk de aantasting van de auteursrechten. Bij de vaststelling van de hoogte van de door een dergelijke instelling te betalen vergoeding moet dan ook het aantal aan het publiek ter beschikking gestelde zaken in aanmerking worden genomen, zodat grote openbareuitleeninstellingen een hogere vergoeding dienen te betalen dan kleinere instellingen. Evenzeer relevant is voorts het betrokken publiek, te weten het aantal bij een uitleeninstelling ingeschreven leners. Hoe meer personen tot de beschermde zaken toegang hebben, des te groter is namelijk de aantasting van de rechten van de auteurs. Bijgevolg moet bij de bepaling van de hoogte van de aan de auteurs te betalen vergoeding tevens rekening worden gehouden met het aantal in die instelling ingeschreven leners. In het onderhavige geval staat vast dat het bij het koninklijk besluit ingevoerde stelsel rekening houdt met het aantal in de openbare-uitleeninstellingen ingeschreven leners, maar niet met het aantal aan het publiek ter beschikking gestelde zaken. Zodoende wordt niet voldoende rekening gehouden met de omvang van het door de auteurs geleden nadeel, en evenmin met het beginsel dat de auteurs een vergoeding moeten ontvangen die gelijkstaat met een passend inkomen. Voorts bepaalt dit besluit dat wanneer een persoon in meer dan een uitleeninstelling ingeschreven is, de vergoeding voor die persoon slechts eenmaal verschuldigd is. Dienaangaande heeft VEWA uiteengezet dat 80 % van de instellingen in de Franse Gemeenschap van België te kennen geeft dat een groot gedeelte van hun lezers ook bij andere uitleeninstellingen is ingeschreven en dat bij de betaling van de vergoeding van de betrokken auteur met deze lezers dus geen rekening wordt gehouden. In die omstandigheden kan dat stelsel ertoe leiden dat vele instellingen feitelijk nagenoeg worden vrijgesteld van de verplichting tot betaling van enige vergoeding. Een dergelijke feitelijke vrijstelling is echter niet in overeenstemming met de bepalingen van de richtlijn, zoals deze door het Hof zijn uitgelegd en op grond waarvan slechts een beperkt aantal categorieën instellingen die potentieel een vergoeding dienen te betalen, van deze verplichting kan worden vrijgesteld. NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem. Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA. Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170