Rijksoverheid


> Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA

Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 T 070 333 44 44 F 070 333 40 33 www.rijksoverheid.nl Onze referentie IVV/I/11/11487 Uw referentie 2011Z13240

Datum 1 juli 2011

Kamervragen van het lid Klaver

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Klaver (GL) over de berichtgeving dat de helft van de 330.000 bijstandsgerechtigden kinderen heeft. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom



2011Z13240 Vragen van het lid Klaver (GroenLinks) aan de staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de berichtgeving dat de helft van de 330.000 bijstandsgerechtigden kinderen heeft (Ingezonden 20 juni 2011)

Vraag 1 Hebt u kennisgenomen van het artikel `Helft bijstandsgerechtigden heeft kinderen' van woensdag 15 juni 2011 op www.nu.nl? Antwoord Ja. In het genoemde artikel heeft CBS gebruik gemaakt van de definitie van thuiswonende kinderen die in de bevolkingsstatistieken wordt gehanteerd. Thuiswonende kinderen zijn personen, ongeacht leeftijd of burgerlijke staat, die een ouder-kind relatie hebben met één of twee tot het huishouden behorende ouders. Omdat de leeftijd in deze definitie geen rol speelt, betekent dit dat er sprake kan zijn van minderjarige kinderen, maar ook van meerderjarige kinderen. Deze gezinsleden kunnen zelf ook een inkomen hebben, bijvoorbeeld vanwege een baan of studiefinanciering. Dit betekent dat uit het genoemde percentage niet kan worden afgeleid hoeveel (minderjarige) kinderen opgroeien in een situatie op bijstandsniveau. Vraag 2 Wat is uw reactie op het feit dat de helft van de 330.000 bijstandsgerechtigden kinderen heeft die dus opgroeien op bijstandsnive au? Antwoord De inzet van dit kabinet is gericht op werk. Zo kunnen ouders minderjarige kinderen kansen bieden op een goede toekomst. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. Op die manier kunnen mensen de positie van hun gezin financieel en maatschappelijk verbeteren. Als ouders langs de kant staan, hebben hun kinderen ook meer kans datzelfde lot te ondergaan, zo blijkt uit het SCP rapport `Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden' (2010). Mensen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om aan het werk te gaan. Wanneer dit niet lukt, dan biedt de gemeente ondersteuning, maar neemt de verantwoordelijkheid niet over. Indien mensen (nog) niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien door middel van arbeid en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn, is inkomensondersteuning mogelijk door middel van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het sociaal minimum biedt vanwege de koppeling aan d e contractloonontwikkeling een adequaat inkomensniveau. Hierbij geldt wel dat mensen niet afhankelijk mogen worden gemaakt van een uitkering. Voorkomen moet worden dat mensen te snel worden afgeschreven en permanent aan de kant staan. Vraag 3 Wat zijn de verwachtingen over het aantal mensen dat een beroep op de `bijstand' (gaat) doen na invoering van de Wet werken naar vermogen? Antwoord Het Centraal Planbureau (CPB) stelt in haar doorrekening van het regeerakkoord dat de hervorming van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) leidt tot een stijging van de werkgelegenheid. De regeling wordt alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Ook de hervorming van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) draagt bij aan een vergroting van de reguliere werkgelegenheid, omdat men sterker wordt gestimuleerd om een reguliere baan te accepteren. De raming zonder invoering van de Wet werken naar vermogen (WWNV) gaat uit van een instroom van ongeveer 16 duizend Wajongers per jaar. Mét invoering van de WWNV is de verwachting dat de instroom in de Wajong nog bestaat uit ruim 6000 mensen; zij zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. De overige groep (bijna 10 duizend mensen) behoort tot de gemeentelijke doelgroep. Een deel daarvan zal een beroep doen op (aanvullende) bijstand. Naar schatting gaat het daarbij om ca 5 duizend personen per jaar. Voor deze mensen, en voor de mensen in de WWNV zonder een recht op aanvullende bijstand(de niet-uitkeringsgerechtigden), is het nieuwe instrument loondispensatie beschikbaar om (deels) te kunnen werken. Vraag 4 Kunt u inzichtelijk maken wat de effecten van de bezuinig ingen op de kinderopvang zijn voor bijstandsgerechtigden als het gaat om de toegankelijkheid en arbeidsparticipatie? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Bijstandsgerechtigden hebben recht op kinderopvangtoeslag als zij deelnemen aan een re-integratie/participatietraject op weg naar werk. De kinderopvangtoeslag voor bijstandsgerechtigden in 2011 is 92% van de kosten tot aan de maximumuurprijs voor het eerste kind en 96% voor tweede en volgende kinderen. Na de ombuigingen in 2013 wordt de toeslag voor minima 90,7% voor het eerste kind en 93,3% voor tweede en volgende kinderen. Bovenop de kinderopvangtoeslag hebben bijstandsgerechtigden recht op een aanvulling op hun kinderopvangtoeslag door gemeenten en het UWV van 3,5% voor het eerste kind en 0,5% voor tweede en volgende kinderen. Dat betekent dat deze groep ook na de bezuinigingen nog 94,2% en 93,8% respectievelijk voor het eerste kind en tweede en volgende kinderen vergoed krijgt. Daarnaast gaan alle gebruikers van kinderopvang vanaf 2013 een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage van circa 15 per maand betalen. Daarmee blijft de toegankelijkheid voldoende gegarandeerd. Met betrekking tot de arbeidsparticipatie heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 6 juni jl.1 over kindregelingen aangegeven dat mede door het stelsel van kindregelingen, ouders niet altijd worden gestimuleerd om vanuit de bijstand aan het werk te gaan. In de brief is geschetst dat een alleenstaande ouder die 4 dagen gaat werken tegen het minimumloon er in inkomen op achteruit gaat. Deze zogenaamde armoedeval is een hardnekkig probleem en heeft de volle aandacht omdat het uitgangspunt van het kabinet is dat werken moet lonen. Er zijn dan ook al enkele aanpassingen in de voorgenomen bezuinigingen uit het regeerakkoord voorgesteld wat betreft de kindregelingen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is, om de armoedeval tegen te gaan, in gesprek met gemeenten om bij het verlenen van bijzondere bijstand e n bij het bepalen van het recht op kwijtschelding van lokale belastingen rekening te houden met de kosten van kinderopvang. Dit zorgt ervoor dat mensen die aan het werk gaan en kinderopvang gebruiken, en er daardoor per saldo financieel niet beter voor komen te staan dan in de bijstand, nog recht houden op bijzondere bijstand en kwijtschelding van lokale belastingen. Daarnaast wordt verder gewerkt aan een oplossing voor de armoedeval van alleenstaande ouders. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal, zoals hij heeft toegezegd in voornoemde brief, tegen het einde van het jaar de Kamer hierover informeren. Vraag 5 Kunt u inzichtelijk maken hoeveel kinderen er op of onder bijstandsniveau opgroeien? Zo nee, waarom niet? Antwoord Het aantal minderjarige kinderen in gezinnen met een inkomen op of onder bijstandsniveau is in 2009 226.000 (6,8%). Hierbij gaat het voor een aanzienlijk deel om een tijdelijke situatie. Het aantal kinderen in gezinnen dat 4 jaar of langer op of onder bijstandsniveau verblijft is in 2009 45.000 (1,5%). Overigens heeft maar een deel van de groep huishoudens met een inkomen op of onder bijstandsniveau een bijstandsuitkering. In deze inkomensklasse zitten bijvoorbeeld ook zelfstandig en met kinderen die ­ al dan niet tijdelijk ­ weinig winst maken, en gezinnen met een laag inkomen die vanwege het bezit van vermogen niet in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. Vraag 6 Kunt u inzichtelijk maken welke effecten het op kinderen heeft als zij opgroeien in armoede? Zo nee, waarom niet? Antwoord Aan het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is opdracht gegeven onderzoek te doen naar de lange-termijn effecten van armoede bij kinderen. Het SCP zal bij dit onderzoek antwoord geven op de vraag: Leidt het opgroeien in armoede tot sociale uitsluiting (waaronder `niet maatschappelijk meedoen') tijdens de jeugd (korte termijn-effect) en/of tijdens de fase van (jong-)volwassenheid (lange termijn-effect)? Dit onderzoek zal na de zomer 2011 uitkomen en zal ik aan uw Kamer doen toekomen. Vraag 7 Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om kinderen niet te laten opgroeien in armoede? Zo nee, waarom niet? Antwoord De slechte financiële positie van hun ouders mogen m inderjarige kinderen niet belemmeren in hun kansen en mogelijkheden tot ontwikkeling. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Ouders zijn zoals eerder aangegeven als eerste verantwoordelijk om deze positie te veranderen. Gemeenten kunnen gezinnen met een laag inkomen (tijdelijk) ondersteunen. Om gemeenten te stimuleren om werk te maken om kinderen te laten participeren kiest dit kabinet ervoor om een verordeningsplicht in te voeren tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van kinderen. Uit het SCP-rapport `Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden' 2 blijkt ook de rol en positie van de ouders een heel belangrijke factor bij het niet kunnen meedoen van kinderen in de maatschappij. De inzet van dit kabinet op werk levert de beste bijdrage aan de bestrijding van armoede. Het vergroten van arbeidsparticipatie draagt bij aan het tegengaan van armoede en sociale uitsluiting.