Gemeente Utrecht

2011 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
84 Vragen van de heer drs.M.H. Dijk
(ingekomen 30 mei 2011
en antwoorden door het college verzonden op 4 juli 2011)

Vorige week heeft het kabinet een nieuwe drugsnotitie gepresenteerd waarin het drugsbeleid voor de komende jaren uiteen wordt gezet. Het onlangs door het college gepresenteerde plan om de komende jaren een onderzoek uit te voeren naar de haalbaarheid en organisatie van besloten wietclubs met door de gemeente gecontroleerde wietproductie, werd in de brief als onhaalbaar geduid. Daarnaast worden in de brief maatregelen aangekondigd om coffeeshops besloten te maken met een maximum aantal leden en het afstandscriterium van 350 meter van scholen in te voeren. Voor de VVD is de brief van de bewindspersonen aanleiding om de volgende vragen te stellen:


1. Heeft het college kennis genomen van de brief "drugsbeleid" van de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur en Veiligheid en Justitie van 27 mei 2011?

Ja


2. Hoe duidt het college de opmerking op pagina 5: "Kern van ons beleid is dat elke vorm van teelt van cannabis strafbaar en verboden is en blijft. Experimenten zoals de gemeente Utrecht deze voorstelt zijn in strijd met geldende wetgeving en internationale verplichtingen. {....} uitgebreid is uiteengezet dat toepasselijke VN-Verdragen, noch het recht van de Europese Unie, ruimte bieden voor dit type experimenten."?

Het college is van mening dat deze juridische stellingname niet juist is. Bij raadpleging van de rapportage van het Asserinstituut waarop de minister zich beroept blijkt dat het Enkelvoudig Verdrag van de VN als doel heeft de beschikbaarheid te verzekeren van verdovende middelen voor geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden. Dat is precies wat het college beoogt. In het EU verdrag over gelijkschaling van strafbaarheid staat bepaald dat minimumvoorschriften voor strafbare feiten en straffen geen betrekking heeft op gedragingen waarmee beoogd wordt te voorzien in het persoonlijk gebruik, als dat zo is omschreven in het nationaal recht. Met andere woorden, internationaal is er bij een gesloten clubmodel geen dwingende internationale verplichting tot strafbaarstelling èn vervolging, zoals de minister opmerkt.


3. Deelt het college de mening van de VVD dat het door u geïnitieerde experiment onhaalbaar is door het ontbreken van de noodzakelijke landelijke politieke steun en de internationale onrechtmatigheid en dat daardoor al de tijd, geld en inzet van ambtenaren eigenlijk verspilde moeite is en zal zijn? zo nee, waarom niet?

Nee, omdat wij de stelling dat er sprake is van internationale onrechtmatigheid niet delen en van mening zijn dat het de moeite waard is voldoende landelijke politieke steun te verwerven.


4. Kunt u aangeven hoeveel de totale kosten voor het experiment tot nu toe zijn geweest en hoeveel u verwacht dat de plankosten de komende jaren gaan zijn (manuren, externen, etc)?

Dit onderdeel van het collegeakkoord is nog maar summier uitgewerkt. Zoals met de Raad afgesproken zal in de komende 1,5 jaar de opzet van de experimenten concreet worden uitgewerkt, inclusief een kostenoverzicht en voorstel voor financiering.

Het 350 meter criterium en de clubpas zijn nieuwe maatregelen, die een grote impact kunnen hebben op het huidige Utrechts coffeeshopbeleid. De VVD ziet dit ook als een kans om maatregelen te nemen om het de overlast van coffeeshops tegen te gaan, bij voorbeeld door de verspreiding van coffeeshops in de stad onder de loep te nemen.


5. Kunt u aangeven hoeveel coffeeshops in Utrecht moeten sluiten bij toepassing van het 350 meter criterium, zoals voorgesteld in de drugsnotitie?

Dat zal naar verwachting om 6 coffeeshops gaan, van de 15 die nu worden gedoogd. Daarvan functioneren er 13.
6. Zijn de mogelijke gevolgen van het 350 meter criterium aanleiding voor het college om het verspreidingsbeleid van coffeeshops te onderzoeken, zoals bijvoorbeeld in Venlo is gebeurd?

In Utrecht is spreiding van coffeeshops mogelijk binnen het vestigingsbeleid en wordt daardoor ook gestimuleerd (bv. door afstandscriterium van 250 meter bij nieuwe vesting/overname, ook t.o.v. andere verkooppunten). Van concentratie, afgemeten aan het 250 m criterium, is op dit moment met name sprake in de (noordelijke) binnenstad. Die is in de afgelopen jaren al afgenomen door de sluiting van 4 shops. Toepassing van het voorgestelde 350 meter criterium t.o.v. voortgezet onderwijs zou nog 1 coffeeshop in de binnenstad overlaten. In dit geval zou van concentratie van coffeeshops in de stad geen sprake meer zijn.


7 Deelt u de mening van de VVD dat een betere verspreiding van coffeeshops in ieder geval de verkeersgerelateerde overlast van coffeeshops kan oplossen? Zo nee, waarom niet?

Spreiding kan daar zeker een bijdrage aan leveren. Daarbij gaan wij uit van een gelijkblijvend aantal coffeeshops. Bij een afname van het aantal coffeeshops en een gelijkblijvende vraag zal de verkeersdruk op resterende coffeeshop logischerwijs toenemen. De vestigingscriteria, aangevuld met het afstandscriterium van 350 meter t.o.v. voortgezet onderwijs, zullen het zeer moeilijk maken voor ondernemers om acceptabele nieuwe vestigingsplaatsen te vinden.


8 Bent u van mening dat de invoering van een besloten clubssyteem met clubpassen voor een maximaal aantal personen, zoals wordt voorgesteld in de drugsnotitie, gevolgen heeft voor het aantal benodigde coffeeshops in Utrecht. Zo ja, hoe gaat het zich ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?

Utrecht trekt geen aanzienlijke aantallen coffeeshoptoeristen. In die zin zal invoering van de wietpas (die m.n. in verband met tegengaan drugstoerisme vaak als instrument is genoemd) niet tot aanzienlijke vermindering van vraag leiden en dus ook niet om die reden tot minder coffeeshops. In de rede ligt het om niet zozeer te kijken naar het aantal benodigde coffeeshops bij de invoering van besloten clubsysteem, maar om vooral te kijken naar de effecten ervan op de verwerving van cannabis. Uit een recent onderzoek onder Amsterdamse coffeeshopbezoekers (1) blijkt dat 32% van de 1200 bevraagde bezoekers, allen afkomstig uit Amsterdam en directe omgeving, bereid is om zich te laten registreren als wietpashouder. Liefst 68% zal dat weigeren. Zij nemen voor anderen in te schakelen om voor hen bij de coffeeshop te kopen (8%), om zelf te gaan kweken of via een wietteler cannabis te kopen (23%) of om hun cannabis via dealers of thuisbezorgers te betrekken (26%). 11% geeft aan te zullen stoppen. De gemeente Utrecht is in gesprek met de Amsterdamse onderzoekers om via een korte enquète ook de intenties van Utrechtse coffeeshopbezoekers te achterhalen. Als de registratiebereidheid relatief gering is en de vraag beperkt afneemt, leidt dit tot alternatieve verkooppunten (vanuit huis, op straat), die (bijzonder) moeilijk te beheersen zijn in termen van overlast en de met het coffeeshopbeleid beoogde scheiding van markten van cannabis en harddrugs.


1) bron: Amsterdamse coffeeshops en hun bezoekers, Dirk J Korf, Jennifier Doekhie, Marije Wouters, Bonger Instituut, juni 2011.

---- --