Rijksoverheid


Datum 11 juli 2011

Betreft Uw verzoek inzake de Armeense kwestie

Geachte Voorzitter,

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 16 juni 2011 met kenmerk 32500-V-188/2011D31300 inzake de Armeense kwestie. Het Kabinet is van mening dat er rond 1915 verschrikkelijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en dat het van belang is dat Turkije en Armenië over de kwestie een dialoog aangaan. Dit zal bijdragen aan de totstandkoming van een gezamenlijk inzicht hierover, aanvaarding van het verleden en verbetering van de bilaterale betrekkingen. Het Kabinet moedigt beide partijen daarom aan dit verzoeningsproces op gang te brengen en juicht daarbij de aanvankelijk ingezette toenadering in de Turks-Armeense betrekkingen toe (op 10 oktober 2009 werden hierover bilaterale protocollen getekend). Het Kabinet vindt voorts dat de Armeense kwestie onbelemmerd in Turkije besproken en onderzocht moet kunnen worden. Vrijheid van meningsuiting is onderdeel van de politieke Kopenhagen-criteria. Erkenning vormt geen nieuwe eis o f voorwaarde in de EU-onderhandelingen. Wel is het onontbeerlijk dat een kandidaat-lidstaat zijn geschiedenis verwerkt en zijn verleden onder ogen ziet. Door dit regelmatig bij de Turkse regering en via de EU aan de orde te blijven stellen, geeft het Kabinet uitvoering aan de motie-Rouvoet (21501-20, nr. 270). Zo heb ik dit in gesprekken met mijn Turkse collega Ahmet Davutolu op 2 februari jl. gedaan; hierover bent u op 13 mei jl. geïnformeerd (DWM-251/11).

Wat oprichting van een monument voor Armeense slachtoffers bij de nieuwbouw van het ICC in Den Haag betreft, zal het Kabinet hieraan geen steun dan wel medewerking verlenen, omdat dit in strijd zou zijn met de neutrale opstelling die Nederland als gastland van deze internationale organisatie past.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. U. Rosenthal