Rijksoverheid


11 juli 2011

Geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 21-22 juli 2011 te Sopot, Polen

Geachte voorzitter,

Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het verslag aan van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 21 en 22 juli in Sopot. Vanwege het informele karakter van deze Raad zal een vrije gedachtewisseling plaatsvinden zonder besluitvorming. De bijeenkomst bestaat uit twee delen: een onderzoeksdeel en een deel over industrie. Tijdens het onderzoeksdeel zal de Raad informeel van gedachten wisselen over Europese programma's voor onderzoek en innovatie. Het industriedeel staat in het teken van het EU-industriebeleid. Toekomstige programma's voor onderzoek en innovatie Tijdens het onderzoeksdeel van de informele Raad voor Concurrentievermogen zullen de lidstaten en de Commissie informeel van gedachten wisselen over de opzet en inhoud van de toekomstige financieringsprogramma's voor onderzoek en innovatie vanaf 2014. In het huidige Europese Meerjarig Financieel Kader (2007­ 2013) vormen het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Tec hnologische Ontwikkeling (KP7), het Kaderprogramma voor Concurrentiekracht en Innovatie (CIP) en het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) de belangrijkste financieringsinstrumenten voor onderzoek en innovatie. De uitkomsten van de reacties op het groenboek "Van Uitdagingen naar Kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU financiering van onderzoek en innovatie" zullen mede als basis dienen van de discussie tijdens de informele Raad. Het groenboek richt zich specifiek op de toekomst van deze instrumenten vanaf 2014 Meerjarig Financieel Kader. Het kabinet heeft zijn standpunt op dit groenboek op 15 april naar de Tweede Kamer en op 20 mei naar de Europese Commissie gezonden (Kamerstuk 32 744, nr. 1). De Commissie heeft de consultatie naar aanleiding van het groenboek op 20 mei 2011 afgerond en de eerste resultaten gepresenteerd tijdens een conferentie op 10 juni 2011. Daarnaast heeft de Commissie op 29 juni haar voorstel gepresenteerd voor het EU Me erjarig Financieel Kader (MFK) vanaf 2014. De Nederlandse inzet voor de onderhandeling over het MFK is in maart van dit jaar aan de Tweede Kamer gezonden. U wordt separaat over de Nederlandse positie op het Commissievoorstel van 29 juni geïnformeerd. De budgettaire aspecten van dit voorstel vallen onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor Algemene Zaken. In het MFK is ook een indicatie gegeven van de mogelijke inhoudelijke opzet van de programma's voor onderzoek en innovatie. De eerste resultaten van de consultatie naar aanleiding van het groenboek laten volgens de Commissie een aantal duidelijke boodschappen zien. Het concept voor één geïntegreerd kader voor onderzoek en innovatie wordt breed gesteund, evenals het verbinden van onderzoek en innovatie met het aanpakken van grote maatschappelijke uitdagingen. Ook is er brede steun voor een stimulerende rol van de EU in alle delen van het innovatiesysteem. Vereenvoudiging wordt door de respondenten gezien als de grootste prioriteit. De Commissie ziet een sterke oproep van de respondenten om grensoverschrijdende samenwerking als de kern van toekomstige financieringsprogr amma's te behouden. Ook pleiten de respondenten ervoor om succesvolle onderdelen uit het huidige programma te continueren, zoals de Europese Onderzoeksraad (ERC) en de mobiliteitsbeurzen van het Marie Curie-programma. Er is algemene steun dat er meer ruimte moet zijn voor bottom up activiteiten en dat het innovatieve mkb betrokken moet zijn bij EU­onderzoek- en innovatiefinanciering. Dit beeld van de uitkomsten van de consultatie sluit goed aan op de visie van Nederland, zoals verwoord in de reactie op het groenboek. De Commissie stelt in het Meerjarig Financieel Kader voor om het kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP), het concurrentiekracht en innovatieprogramma (CIP) en het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) te combineren in één kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. De Commissie geeft aan dat dit programma zou moeten worden vormgegeven langs drie pijlers: 1) excellentie in de kennisbasis, met daarbinnen onder ander de Europes e Onderzoeksraad (ERC) en mobiliteitsbeurzen van het Marie Curie-programma, 2) het aanpakken van grote maatschappelijke uitdagingen, en 3) het creëren van `industrieel leiderschap' en concurrerende randvoorwaarden, inclusief aandacht voor sleuteltechnologieën, kapitaalmarktinstrumenten en acties gericht op het mkb. De Commissie vraagt in het bijzonder om versterking van de kapitaalmarktinstrumenten en van de Europese Onderzoeksraad (ERC) en pleit ervoor meer gebruik te maken van publiek-private en publiek-publieke samenwerking. Het kabinet heeft in zijn reactie op het groenboek al gesteld dat de startpositie van Europa goed is, maar dat er grote stappen nodig zijn voor het volledig benutten van het Europese onderzoeks- en innovatiepotentieel. Een specifiek probleem is het relatief lage investeringsniveau in onderzoek, ontwikkeling en innovatie gecombineerd met het onvoldoende verzilveren van onderzoeksresultaten in innovatieve producten, diensten en productieprocessen (valorisatie ).

Het kabinet steunt de door de Commissie voorgestelde geïntegreerd aanpak voor het kader voor onderzoek en innovatie. Vereenvoudiging is daarbij ook volgens het kabinet een grote prioriteit. Het kabinet wil vooral een reductie van de administratieve lasten die gepaard gaan met de deelname aan de Europese onderzoeks- en innovatieprogramma's en meer synergie tussen de verschillende instrumenten. Grensoverschrijdende samenwerking moet ook volgens het kabinet de kern blijven van de programma's. Daarbij steunt het kabinet de inzet van de Commissie dat er meer aandacht moet komen voor thema's met grote maatschappelijke en/of economische impact. Dit sluit goed aan bij het nationale beleid voor onderzoek en innovatie. Versterking van het concurrentievermogen kan daarbij hand in hand gaan met het vinden van innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. Maatschappelijke uitdagingen bieden immers volop kansen voor het bedrijfsleven. Het kabinet acht het tevens van belang dat de w aardecreatie uit kennis wordt gestimuleerd en legt daarbij de nadruk op betere toegang tot kapitaal voor innovatie, het ondersteunen van het Europees en grensoverschrijdend toepassen van precommercieel aanbesteden en het bevorderen van de deelname van bedrijven, in het bijzonder mkb. EU-industriebeleid Tijdens het industriedeel wisselt de Raad informeel van gedachten over het versterken van het concurrentievermogen van de Europese industrie. Met deze discussie borduurt het voorzitterschap voort op het vlaggenschipinitiatief "EUindustriebeleid" van de Europa 2020-strategie onder andere in relatie tot het efficiënt gebruik van hulpbronnen. De mededeling voor het EU-industriebeleid is in het najaar van vorig jaar gepubliceerd. Over de Nederlandse reactie op deze mededelingen heb ik uw Kamer via verschillende brieven geïnformeerd. In het vlaggenschipinitiatief over het EU-industriebeleid bouwt de Commissie voort op het reeds bestaande EU-industriebeleid dat een mix is van een generiek e aanpak en aandacht voor de randvoorwaarden van specifieke sectoren. Ook handhaaft de Commissie het uitgangspunt dat de lidstaten primair verantwoordelijk zijn voor de invulling van industriebeleid en de EU voornamelijk een rol heeft bij het creëren van de juiste randvoorwaarden. Tegelijkertijd geeft de Commissie aan dat een Europese coördinatie van industriebeleid wel steeds meer nodig zal zijn in de concurrentie met andere economieën. De Commissie stelt in dit kader voor te starten met een jaarlijkse monitoring van het concurrentievermogen van de EU en de lidstaten, met een centrale rol voor de Raad voor Concurrentievermogen in het proces. De industrie is in de ogen van Nederland van cruciaal belang voor het Europese concurrentievermogen en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Industriebeleid valt onder de primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten. Het Europees industriebeleid moet dan ook additioneel zijn aan het nationale industriebeleid en zich richten op de industrie, aanverwante diensten en het MKB. Het Europees industriebeleid moet primair gericht op het creëren van goede randvoorwaarden voor het bedrijfsleven. Het gaat dan om het verbeteren van randvoorwaarden zoals slimme regelgeving en het terugdringen van overtollige lasten, een goed functionerende interne markt, het stimuleren van innovatie, open markten, een goed mededingingsbeleid en een goede toegang tot financiering met speciale aandacht voor het MKB. De Nederlandse inzet is gericht op het zoveel mogelijk wegnemen van resterende barrières op deze terreinen, waarbij eerlijke concurrentie, bijvoorbeeld door strikte toepassing van de Europese staatssteunregels, wordt geborgd. Zo pleit Nederland voor verdere ontwikkeling van de interne markt voor diensten, voor een daadwerkelijke digitale interne markt, vereenvoudiging van de Europese aanbestedingsregels en het aanzienlijk terugdringen van overtollige lasten, in het bijzonder voor kleine ondernemingen. Nederland acht het daarb ij van belang dat de Raad voor Concurrentievermogen een centrale rol speelt bij het monitoren van de voortgang. Ook acht Nederland het van groot belang de verschillende partijen zoals kennis- en onderzoeksinstellingen, bedrijven en overheden samen te brengen en benadrukt het belang het instrumentarium te stroomlijnen en beter toegankelijk te maken. Nederland ondersteunt een duurzame benadering van industriebeleid die de transitie naar een eco-efficiënte economie bevordert. Hierbij is Nederland positief over de focus van de Commissie op de gehele waardeketen van een product, waar van de winning van grondstoffen tot aan het uiteindelijke afvalstadium mogelijkheden liggen voor een efficiënter en meer innovatief gebruik van materialen. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor zogenaamde win-winmaatregelen, waarbij `groen' beleid hand in hand gaat met economische groei en werkgelegenheid. Het kabinet tekent daarbij wel aan dat efficiënter gebruik van hulpbronnen geen eenvoudige op gave is. Veranderingen en condities die op zich passen bij de ambitie van een «groene economie» moeten ook realiseerbaar en betaalbaar zijn. Daarom vindt het kabinet het belangrijk de Europa 2020strategie, waaronder de «20-20-20» doelstelling, nadrukkelijk te verbinden met het langetermijndoel (waaronder 80­95% emissiereductie van broeikasgassen in 2050) en het faciliteren van innovatie en onderzoek hiervoor.

(w.g.)

drs. M.J.M. Verhagen Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie