Rijksoverheid


Antwoorden op kamervragen over het gevoerde beleid inzake arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa (kenmerk 11-LURA-B071)

In antwoord op uw brief van 23 juni 2011 ontvangt u hierbij de antwoorden op de schriftelijke vragen van de tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie (LURA) over het gevoerde beleid inzake arbeidsmigratie uit Midden- en OostEuropa. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner

Pagina 1 van 1

11-LURA-B-071 Antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op vragen van de tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het gevoerde beleid inzake arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa (ingezonden 23 juni 2011). Vraag 1 Welke ontwikkelingen heeft u waargenomen op het terrein van de huisvesting en leefbaarheid als gevolg van de komst van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa per januari 2004? Vraag 2 Welke van deze ontwikkelingen zijn hierbij als een probleem gemarkeerd? Kan dit met onderzoeksgegevens worden onderbouwd? Antwoord op vraag 1 en 2: Sinds de toetreding van de 8 MOE-landen1 in 2004 en de openstelling van onze arbeidsmarkt op 1 mei 2007 is de arbeidsmigratie de afgelopen jaren sterk gestegen. Daarvan hebben vooral de land- en tuinbouwsector, maar ook de bouw-, transport- en logistieksector sterk geprofiteerd2. Daarnaast heeft de komst van de arbeidsmigranten ook gezorgd voor een aantal knelpunten, onder andere op het terrein van huisvesting. In de afgelopen jaren is er op diverse beleidterreinen hard gewerkt aan het goed begeleiden van de arbeidsmigranten in Nederland. Zowel aan de arbeidsmarktkant, als ook bij huisvesting en inburgering hebben steeds meer gemeenten, werkgevers en verhuurders elkaar gevonden. Mij zijn goede samenwerkingsvoorbeelden bekend in de gemeente Eemsmond, in Horst aan de Maas en in het Westland. In de Kamerbrieven van 18 april jongstleden (Kamerstukken II, 2010-2011, 29407 nr. 118) en van juni 2010 (Kamerstukken II, 2010-2011, bijlage bij 29407 nr. 106) wordt ingegaan op de meest recente trends en ontwikkelingen als ook knelpunten en oplossingen als gevolg van de arbeidsmigratie. Ten aanzien van de ontwikkelingen op het terrein van huisvesting kan ik het volgende constateren. De vraag naar huisvesting van arbeidsmigranten verschilt van de vraag van autochtone Nederlanders. MOE-landers zijn vooral op zoek naar allerlei vormen van tijdelijke huisvesting. Door de blijvende toestroom van migranten is die vraag permanent geworden, dus partijen moeten veel meer inspelen op een groeiende, permanente vraag naar tijdelijke vormen van huisvesting. Daar waar sprake is van definitieve vestiging, vinden arbeidsmigranten hun weg via reguliere kanalen voor huur- of koopwoningen. Voor grote aantallen MOE-landers is huisvesting inmiddels aanwezig. Aanvankelijk zochten werkgevers oplossingen in kleinschalige huisvestingsprojecten. Met de opkomst van gespecialiseerde uitzendbureaus is de nadruk meer op grootschaliger oplossingen komen te liggen: oude hotels, leegstaande kloosters, afgestoten asielzoekerscentra zijn in de afgelopen jaren verbouwd voor de huisvesting van MOE-landers. Ook leegstaande kantoren worden steeds meer verbouwd tot zogeheten Polenhotels. Daarnaast zoeken werkgevers en uitzendbureaus hun heil in gewone (koop)woningen voor kamergewijze verhuur. Huisjesmelkers springen in dit gat, in metname de grote steden, met overlast en overbewoning tot gevolg. Om te zorgen dat gemeenten hun handhavingscapaciteit vooral kunnen inzetten voor de aanpak van huisjesmelkerij, maakt het rijk afspraken met uitzendbureaus over kwaliteitsnormen voor huisvesting. Deze afspraken worden opgenomen in de CAO voor uitzendkrachten en de sector zelf gaat ze handhaven. Zo wordt voorkomen dat illegale huisvestingssituaties kunnen ontstaan.


1 Met MOE-landen worden de volgende landen bedoeld: Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië, Letland, Estland, Litouwen, Bulgarije en Roemenië. 2 Onderzoek Regioplan (juni 2008): De Europese grenzen verlegd, Evaluatie flankerend beleid vrij verkeer van werknemers MOE-landen.

Daarnaast constateer ik nog steeds een huisvestingsopgave die regionaal geconcentreerd is. In Noord-Brabant, Limburg en West-Friesland wordt voortvarend samengewerkt aan het realiseren van voldoende huisvesting. In die gebieden is de problematiek minder groot dan in de grote steden Den Haag en Rotterdam. De aanpak van deze problematiek maakt daar onderdeel uit van de wijkaanpak en de verbetering van de leefbaarheid. Vraag 3 Welk beleid(sinstrument) is hierbij ingezet om deze problemen aan te pakken? Vraag 4: Zijn hierbij (concrete) doelstellingen geformuleerd? Antwoord op vraag 3 en 4: Het betreft hier een beleidsverantwoordelijkheid die de wetgever bij de gemeenteautoriteiten heeft gelegd. Vanaf 2008 vindt er evenwel intensief overleg plaats over de ondersteunende maatregelen die nodig zijn. Een belangrijke doelstelling is het realiseren van voldoende tijdelijke huisvesting. Daarbij wordt verwacht dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Gemeenten zijn de regievoerders rondom de huisvesting van arbeidsmigranten en het bevorderen van de leefbaarheid van wijken. Van gemeenten waar veel MOE-landers aanwezig zijn (wonen of werken) wordt verwacht dat zij in hun woningvoorraadbeleid en woonruimteverdelingsbeleid rekening houden met deze instroom. Ook zullen deze gemeenten veel actiever in regionaal verband afspraken moeten maken over de huisvestingsopgave, want naast verhuurders en werkgevers zijn ook buurgemeenten en provincies belangrijke spelers op dit terrein. Het rijk is met gemeenten voortdurend in gesprek en biedt hen ondersteunende faciliteiten die hen beter in staat stellen hun verantwoordelijkheden te nemen. Zo is het geïnitieerde netwerk van gemeenten met een relatief groot aandeel MOE-landers een belangrijk platform voor gemeenten om kennis en ervaringen uit te wisselen over knelpunten in de handhaving en huisvesting. In het verlengde van bovengenoemd netwerk, heeft het rijk een praktijkteam beschikbaar dat een gemeente op afroep met raad en daad bijstaat. Daarbij kan het gaan om de inbreng van specialistische kennis, maar ook om steun en bemiddeling tussen lokale en regionale partijen onderling. Uitgangspunt bij dit alles is dat het rijk de verantwoordelijkheden van gemeenten, maar ook van verhuurders, MOElanders en de werkgevers niet overneemt. Daarbij kan geconstateerd worden dat op een aantal punten versteviging van het beleid noodzakelijk is. Om die reden maakt het kabinet bijvoorbeeld afspraken met koepels van woningcorporaties en studentencorporaties over samenwerking en kennisuitwisseling rondom de (tijdelijke) huisvesting van MOE-landers. Gemeenten worden in regionaal verband actief door BZK aangesproken op een evenwichtige verdeling van het aanbod van huisvesting over de gehele regio. In het verlengde van de landelijke afspraken met de corporatiekoepels worden ook woningcorporaties in die betreffende regio aangespoord om hun taak ten aanzien van tijdelijke huisvesting op te pakken. De eerder genoemde Cao-afspraken met de uitzendbureaus over kwaliteitsnormen voor huisvesting zie ik als een belangrijk instrument om gemeenten te ontlasten in de handhaving. Vraag 5: Hoe succesvol is dit beleid geweest? onderzoeksgegevens onderbouwen?

Kunt

u

dit

succes

met

analyses

en

Antwoord op vraag 5: Over het algemeen zijn de huisvestingsproblemen in de afgelopen jaren adequaat door de gemeenten opgepakt. Gezien het grote aantal arbeidsmigranten waar het om gaat op dit moment, zijn er in een aantal gemeenten, in het bijzonder Den Haag en Rotterdam, evenwel nog problemen. Voor een deel is dit toe te schrijven aan de integrale aanpak van betrokken partijen. Ook het rijksbeleid heeft daarin bijgedragen.

Zo hebben zich sinds de oprichting van het gemeentenetwerk voor MOElandergemeenten, inmiddels 40 gemeenten aangesloten. Ook is het rijk in 8 regio's in gesprek over een betere verdeling van de huisvestingsopgave of het stimuleren van partijen. In samenwerking met de VNG onderzoekt BZK momenteel de mogelijkheden en wenselijkheid van een `virtual community' voor kennisdeling tussen gemeenten over onder andere de huisvesting van MOE-landers. Tot slot hebben zowel de VNG als ook een achttal gemeenten (waaronder Den Haag, Rotterdam en Westland) tijdens de bestuurlijke overleggen van 30 november 2010 en van 8 april 2011 aangegeven dat zij tevreden zijn over de inzet van en de samenwerking met het rijk bij aanpak van de problematiek rondom de arbeidsmigratie uit de MOE-landen.

---- --