Raad voor de Journalistiek

Uitspraken vastgesteld d.d. 24 augustus 2011
S.F.W. Laan en Quality Investments International AG / M. Rotteveel en De Pers
Uitspraak: niet ontvankelijk c.q. deels gegrond Op 29 januari 2010, 14 juni 2010, 28 januari 2011 en 28 april 2011 zijn in De Pers diverse publicaties verschenen over klagers. Vaststaat dat de klacht voor zover gericht tegen de artikelen van 29 januari 2010 en 14 juni 2010 niet binnen zes maanden na de publicatiedatum bij de Raad is binnengekomen. De door klagers aangevoerde omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar doen zijn. Voor zover de klacht is gericht tegen de berichtgeving van 29 januari 2010 en 14 juni 2010 moeten klagers daarin dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De klacht betreft ook een aantal passages in de artikelen van 28 april en 11 mei 2011 waarin wordt geschreven over andere personen. Niet is gebleken van omstandigheden die grond bieden voor het oordeel dat klagers een rechtstreeks belang hebben bij een oordeel van de Raad voor zover deze betrekking heeft op de privacy en de goede naam van derden. Klagers zijn dan ook in dit onderdeel van hun klacht niet-ontvankelijk.
Verder hebben klagers aangevoerd dat verweerders met een aantal gebruikte formuleringen en ten onrechte gewekte suggesties niet waarheidsgetrouw hebben bericht. Verweerders hebben echter over het algemeen gebruik gemaakt van toelaatbare duidingen van de informatie, waarbij meningen voldoende duidelijk zijn onderscheiden van weergegeven feiten.
Klagers hebben met betrekking tot de berichtgeving op 28 januari 2011 specifiek bezwaar gemaakt tegen de afbeelding van Laan als koning van een kaartenspel. In dat verband is het duidelijk dat de afbeelding dient ter illustratie van de berichtgeving. De afbeelding is onmiskenbaar ironisch van aard. Van een afbeelding die lezers op enige wijze kan misleiden is geen sprake.
Verder hebben klagers aangevoerd dat zij ten onrechte in verband zijn gebracht met het plegen van fraude. Zij hebben in dat verband erop gewezen dat de intro van het artikel begint met de aanhef `#Fraude'. In het artikel wordt een beschrijving gegeven van een geconstateerde fraude bij PCI. Het artikel gaat echter in zijn geheel over klagers en niet over PCI. Aannemelijk is dat de gemiddelde lezer de aanhef `#Fraude' zal opvatten als een verwijzing naar de inhoud van het gehele artikel en daarmee naar klagers, in plaats van PCI. Voorts hebben klagers aangevoerd dat zij nooit schuldig zijn geweest aan het plegen van fraude, hetgeen verweerders ook hebben erkend. Daar staat tegenover dat verweerders onbetwist hebben gesteld dat klagers hebben gewerkt met/bij ondernemingen die wél voor fraude zijn veroordeeld. De eerste zin van de intro "Oud-politieman Frank Laan is betrokken bij drie fraudes op rij." zal echter bij de gemiddelde lezer de - onterechte - indruk wekken dat klagers niet alleen passief, maar ook actief betrokken zijn (geweest) bij het plegen van fraude. Die indruk wordt bovendien verstrekt door het gebruik van de aanhef `#Fraude'. Aldus hebben verweerders in de aanhef en intro van het artikel te ongenuanceerd over klagers bericht en hen onnodig gediskwalificeerd.
Met betrekking tot de berichtgeving op 28 april 2011 hebben klagers aangevoerd dat de vermelding over de aanklacht tegen Peck onjuist is. Verweerders hebben echter stukken overgelegd waaruit voldoende aannemelijk wordt dat Peck daadwerkelijk is aangeklaagd. Behoudens de vermelding over deze aanklacht, zijn de feiten onvoldoende gemotiveerd door klagers weersproken.
Ten aanzien van het bezwaar van klagers tegen de vergelijking met een zogeheten `Nigeriaanse fraude' is de Raad van oordeel dat die vergelijking geen betrekking heeft op klagers. Anders dan klagers hebben betoogd, bestaat geen grond voor de conclusie dat verweerders met deze vergelijking journalistiek ontoelaatbaar hebben gehandeld. In de berichtgeving is het merendeel van de gebruikte bronnen met naam en toenaam genoemd, terwijl aan de berichtgeving een deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt en de publicatie met feiten is onderbouwd. De door verweerders aangehaalde anonieme bronnen zien niet op onderwerpen die voor de publicatie van overwegende betekenis zijn en behelzen geen beschuldigingen die klagers rechtstreeks aangaan. Van ontoelaatbaar gebruik van anonieme bronnen is dan ook geen sprake. Verder hebben klagers specifiek aangevoerd dat zij in de aankondiging op de voorpagina ten onrechte zijn beticht van het `sjoemelen' met hun handel in tweedehands levensverzekeringen.
Het artikel heeft voor een belangrijk deel betrekking op vermeende dubieuze handelingen waarbij klagers direct en indirect waren betrokken. De term `sjoemelen' heeft weliswaar een negatieve connotatie, maar het gebruik van deze term in de ankeiler is op de voorpagina gezien het voorgaande niet misplaatst. Ten slotte is door verweerders gemotiveerd aangevoerd dat klagers in het verleden regelmatig zijn benaderd voor wederhoor, maar op een gegeven moment hebben laten weten dat zij geen reacties meer wensten te geven. Deze gang van zaken is ter zitting bevestigd. Alle omstandigheden in aanmerking genomen kan verweerders in dit geval niet worden verweten dat zij zich uiteindelijk niet meer tot klagers hebben gewend voor toepassing van wederhoor.
Trefwoorden:

· Procedure: ontvankelijkheid

· Feitenweergave: onjuiste berichtgeving, tendentieuze berichtgeving

· Journalistieke werkwijze: hoor en wederhoor Publicatie op www.rvdj.nl/2011/58

J.W.M. Veerenhuis-Lens / P. Sijpersma en Dagblad van het Noorden Uitspraak: ongegrond
Op 28 mei 2011 is in Dagblad van het Noorden in de rubriek `Commentaar' een artikel verschenen onder de kop "Hollandse mooiprater". Kern van de klacht is dat in het commentaar opzettelijk negatief en denigrerend over klager is geschreven en dat daardoor zijn integriteit is aangetast.
Voor de lezer is voldoende duidelijk dat de publicatie een redactioneel commentaar behelst, dat de persoonlijke mening van verweerder bevat. De vergelijking met diefstal is in dit geval acceptabel nu daarmee kennelijk is beoogd duidelijk te maken dat klager iets heeft gehouden dat volgens verweerder aan een ander toebehoort. Daarbij is het aannemelijk dat ook het publiek de handelwijze van klager zal opvatten als een vorm van zelfverrijking. Overigens komen in het artikel geen kwalificaties of vergelijkingen voor die journalistiek ontoelaatbaar zijn. Dat klager het artikel als denigrerend heeft opgevat, is daarvoor onvoldoende. Daarbij neemt de Raad mede in aanmerking dat klager - gelet op zijn zelfgekozen publieke rol en zijn positie in het publieke debat - zich een mate van kritische en polemische bejegening moet laten welgevallen.
Het beginsel van wederhoor geldt