Europees Hof v Justitie


Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 96/11 Luxemburg, 22 september 2011 Conclusies van de advocaat-generaal in de gevoegde zaken C-411/10, N. S. / Secretary of State for the Home Department, en C-493/10 M. E. e.a. / Refugee Applications Commissioner Minister for Justice, Equality and Law Reform

Pers en Voorlichting

Volgens advocaat-generaal Trstenjak mogen asielzoekers niet aan andere lidstaten worden overgedragen wanneer hun in het Handvest van de grondrechten gewaarborgde grondrechten daar ernstig dreigen te worden geschonden Daarbij mag de overdragende lidstaat uitgaan van het vermoeden dat deze rechten daar zullen worden nageleefd. Indien dit vermoeden wordt weerlegd, moet deze echter zijn evocatierecht uitoefenen. De criteria voor de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten inzake asiel in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel zijn bepaald in verordening nr. 343/2003.1 Krachtens deze verordening is voor iedere in de Europese Unie ingediende asielaanvraag in principe slechts één lidstaat verantwoordelijk. Wanneer een derdelander asiel heeft aangevraagd in een lidstaat die volgens de verordening niet primair verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag, voorziet deze verordening in procedures voor de overdracht van de asielzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat. Bovendien kent de verordening de lidstaten het recht toe om, in afwijking van de normale verantwoordelijkheidsregels, een op hun grondgebied ingediende asielaanvraag zelf te behandelen in plaats van dit aan de primair verantwoordelijke lidstaat over te laten.2 In zaak C-411/10 is N. S., een Afghaanse staatsburger, op 24 september 2008 in Griekenland in hechtenis genomen. Hij heeft daar geen asiel aangevraagd. Na de hechtenis is N. S. bevolen om Griekenland binnen 30 dagen te verlaten en vervolgens is hij uitgezet naar Turkije. Na uit hechtenis in Turkije te zijn gevlucht, is hij uiteindelijk naar het Verenigd Koninkrijk gereisd, waar hij op 12 januari 2009 is aangekomen en dezelfde dag asiel heeft aangevraagd. Op 30 juli 2009 is N. S. ervan op de hoogte gebracht dat hij overeenkomstig verordening nr. 343/2003 op 6 augustus 2009 aan Griekenland zou worden overgedragen. Tegen deze beslissing heeft hij beroep ingesteld. Zaak C-493/10 betreft de beroepen van vijf asielzoekers3 in Ierland tegen de beslissingen om hen voor de behandeling van hun asielaanvragen aan Griekenland over te dragen. Alle verzoekers zijn door Griekenland gereisd en zijn daar aangehouden wegens illegale binnenkomst. Zij hebben Griekenland verlaten zonder asiel aan te vragen, en zijn naar Ierland gegaan, waar zij wel asiel hebben aangevraagd. De rechters waarbij de zaken aanhangig zijn, in zaak C-411/10 de Court of Appeal of England and Wales (Verenigd Koninkrijk) en in zaak C-493/10 de High Court (Ierland), hebben sterke aanwijzingen dat de grond- en mensenrechten van de asielzoekers in geval van een overdracht aan Griekenland dreigen te worden geschonden. Tegen de achtergrond van de overbelasting van het Griekse asielstelsel en de gevolgen daarvan voor de behandeling van asielzoekers en van hun asielaanvragen wensen zij daarom in wezen van het Hof te vernemen of, en zo ja, in welke omstandigheden, het Verenigd Koninkrijk en Ierland uit hoofde van het Unierecht gehouden of
1

Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50, blz. 1). 2 Artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003. 3 Verzoekers stellen dat zij respectievelijk uit Afghanistan, Iran en Algerije komen.

www.curia.europa.eu



zelfs verplicht kunnen zijn deze asielaanvragen zelf te behandelen, alhoewel de primaire verantwoordelijkheid bij Griekenland ligt. In haar conclusies van heden stelt advocaat-generaal Verica Trstenjak allereerst vast dat een lidstaat bij de beslissing of hij een asielaanvraag behandelt die niet onder zijn verantwoordelijkheid valt omdat volgens de in de verordening vastgestelde criteria een andere lidstaat verantwoordelijk is, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ,,Handvest") moet naleven. Zij is van mening dat deze beslissing moet worden beschouwd als een nationale handeling tot uitvoering van een Unieregeling4, waarbij de lidstaten de in het Handvest gewaarborgde rechten moeten eerbiedigen. Op grond van de aanwijzingen van de verwijzende rechters stelt de advocaat-generaal vervolgens vast dat het Griekse asielstelsel door overbelasting onder hoge druk staat, waardoor de behandeling van de asielzoekers en van hun asielaanvragen overeenkomstig de bepalingen van het Unierecht niet langer steeds kan worden gewaarborgd. Het valt dus niet uit te sluiten dat asielzoekers die aan Griekenland worden overgedragen, na hun overdracht in strijd met het Handvest5 worden behandeld. Advocaat-generaal Trstenjak is van mening dat wanneer in de primair verantwoordelijke lidstaat de in het Handvest gewaarborgde grondrechten van de over te dragen asielzoeker ernstig dreigen te worden geschonden, de andere lidstaten een asielzoeker niet mogen overdragen aan deze lidstaat. De andere lidstaten moeten integendeel in principe het evocatierecht uitoefenen overeenkomstig verordening nr. 343/2003 en de asielaanvraag zelf behandelen. Deze verplichting tot uitoefening van het evocatierecht volgt volgens advocaat-generaal Trstenjak uit de verplichting van de lidstaten tot toepassing van verordening nr. 343/2003 conform de grondrechten. Voorts volgt zij uit het feit dat de overdracht van asielzoekers aan een lidstaat waar hun in het Handvest gewaarborgde grondrechten ernstig dreigen te worden geschonden, in principe tevens een schending van deze grondrechten door de overdragende lidstaat vormt. Door de uitoefening van het evocatierecht neemt de overdragende lidstaat deze dreigende schending van het Handvest volledig weg en past hij de verordening conform de grondrechten toe. De advocaat-generaal leidt daaruit tevens af dat de overdragende lidstaat vóór de overdracht van een asielzoeker moet beoordelen of de in het Handvest gewaarborgde rechten van de asielzoeker in de primair verantwoordelijke lidstaat ernstig dreigen te worden geschonden. Bij deze beoordeling mogen de lidstaten uitgaan van het weerlegbare vermoeden dat de grondrechten van de asielzoekers in de primair verantwoordelijke lidstaat zullen worden nageleefd. Zij hoeven zich vóór de overdracht van elke asielzoeker er niet actief van te vergewissen dat de in het Handvest gewaarborgde grondrechten van de asielzoekers in de opvangende lidstaat daadwerkelijk worden gevrijwaard. In het kader van zaak C-411/10 stelt de advocaat-generaal voorts vast dat Protocol nr. 30, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk, niet als een algemene opt-out van het Verenigd Koninkrijk en de Republiek Polen op het Handvest moet worden beschouwd. Bijgevolg sorteren de voor de onderhavige procedure relevante bepalingen van het Handvest volledig rechtsgevolg in de rechtsorde van het Verenigd Koninkrijk. NOTA BENE: De conclusie van de advocaat-generaal bindt het Hof van Justitie niet. De advocaten-generaal hebben tot taak, het Hof in volledige onafhankelijkheid een juridische oplossing te bieden voor het concrete geschil. De rechters van het Hof beginnen vandaag met de beraadslagingen over de zaak. Op een latere datum zal arrest worden gewezen.


4 5

In de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest. In casu waren de artikelen 1, 4, 18 en 19, lid 2, van het Handvest relevant.

www.curia.europa.eu