Rijksoverheid



---GESPROKEN WOORD GELDT---

Toespraak van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Ben Knapen, op de conferentie `Kansen in ontwikkelingslanden ­ van coöperatie tot coöperatie', op 10 oktober te Zeist

Dames en heren,

De voortdurende hongersnood in de Hoorn van Afrika wordt door sommigen gezien als het bewijs dat er sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw, de jaren van Band Aid en Live Aid, in deze regio geen vooruitgang is geboekt. En dat, wordt er dan bij gezegd, ondanks alle westerse hulp.

Maar niets is minder waar: er is wel degelijk vooruitgang geboekt. Zelfs met een enorme bevolkingsgroei en groeiende droogte, brak er in de Hoorn van Afrika al lange tijd geen hongersnood meer uit. Dat het nu toch misloopt, komt door een fatale samenloop van omstandigheden.

Op sommige van die omstandigheden hebben wij weinig of geen invloed ­ denk aan falende staten en extreme droogte. Op andere terreinen kunnen wij wel degelijk iets betekenen.

Afgelopen jaren heeft Nederland in de Hoorn van Afrika al gewerkt aan structurele oplossingen, bijvoorbeeld door te investeren in landbouwprojecten in Ethiopië en watervoorziening in Kenia. En komende jaren willen we nog meer doen ­ in de Hoorn en daarbuiten.



Voedselzekerheid is één van de vier prioriteiten van ontwikkelingssamenwerking nieuwe stijl. Dat is niet voor niets. Nog altijd lijden 925 miljoen mensen elke dag honger. Nog altijd hebben twee miljard mensen een chronisch tekort aan essentiële voedingsstoffen als ijzer, jodium en vitamine A.

En het probleem dreigt alleen maar nijpender te worden. In 2050 leven op deze aarde 9 miljard mensen voor wie 70 procent meer voedsel nodig is, terwijl de beschikbare landbouwgrond slechts met 15 procent groeit. Bovendien: het klimaat verandert. Natuurlijke hulpbronnen worden schaarser. En de vraag naar eiwitrijk voedsel en biobrandstoffen stijgt.

Met andere woorden: stilzitten is geen optie.

Dames en heren,

2012 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het Jaar van de Coöperatie.

Als ik het woord coöperatie hoor, moet ik denken aan Kartam. Ik ontmoette hem vier jaar geleden in Jakarta, de hoofdstad van Indonesië waar ik destijds woonde en werkte als correspondent voor NRC Handelsblad. Kartam was een zogenoemd huisraadmannetje ­ een tukang perabotan. Hij ging langs de deuren met emmers, bezems, deurmatten. Hij was een soort rijdende Blokker.

Kartam was lid van een coöperatie. Het lidmaatschap had hem eenmalig 100.000 rupia gekost ­ toen ongeveer negen euro. In ruil daarvoor kon hij zijn handelswaar gunstig inkopen: één keer per maand grote spullen en een keer per week gewilde



dingen als dweilen en vegers. Eerder had Kartam in een pottenfabriekje buiten de stad gewerkt. Maar als huisraadmannetje was hij een stuk gelukkiger. `Dit verdient beter,' vertelde hij me, `en ik ben niet afhankelijk van een baas die de ene keer wel betaalt en de andere keer niet.'

Met andere woorden: de coöperatie hielp Kartam om zelfredzaam te zijn. En dat is precies wat mensen in ontwikkelingslanden nodig hebben. Er is daarom alle reden om coöperaties in ontwikkelingslanden te steunen. Zeker voor Nederland ­ met zijn sterke coöperatieve traditie.

Want je kunt het in Nederland zo gek niet bedenken, of het heeft een geschiedenis als coöperatie. Ziektekostenverzekeraar CZ is begonnen als coöperatie, net als de SNS Bank. De drogisterij Etos ­ wat staat voor Eendracht, Toewijding, Overleg en Samenwerking ­ was eens een coöperatie van kruidenierswinkels. Uitvaartverzekeraar Dela - dat voluit Draagt Elkanders Lasten heet - is nog steeds een coöperatie. Verzekeraar Achmea is zelfs een coöperatie van coöperaties. Maar vergeet ook de woningcorporatie in uw gemeente niet. Of de Rabobank om de hoek. Zelfs onze sociale zekerheid is voor een belangrijk deel ontstaan uit het coöperatie-principe.i

De Nederlandse ervaring met coöperaties is dus groot ­ ook op het gebied van voedselzekerheid. Boeren vormden hier al in de negentiende eeuw coöperaties om gezamenlijk te bankieren en te verzekeren, om samen de in- en verkoop te doen. En één van onze gastheren vandaag, de Nationale Coöperatieve Raad voor land- en tuinbouw, bewijst dat deze traditie nog springlevend is. De leden mogen bij het grote publiek niet zo bekend zijn...wie kent VION of AB... voor de landbouw zijn ze van onschatbare waarde.



Samen met LTO Nederland, de Stichting Samenwerkende Vrouwen Organisaties en het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt, is de Coöperatieve Raad een drijvende kracht achter Agriterra - de andere gastheer van vandaag. Agriterra strijdt voor representatieve landbouworganisaties, omdat Agriterra denkt dat deze organisaties onmisbaar zijn voor de democratie, voor een eerlijke inkomensverdeling en voor de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden.

Ik denk er hetzelfde over.

Niet voor niets heb in onlangs besloten om het Programma Ondersteuning Producentenorganisaties, het POP, van Agriterra ook de komende vier jaar met 50 miljoen euro te ondersteunen.

Dames en heren,

Het POP is actief in ontwikkelingslanden door bijvoorbeeld coöperaties op te richten of het ondernemerschap van boeren te stimuleren. Met andere woorden: het POP helpt boeren om zichzelf te helpen.

Dit sluit naadloos aan op ons nieuwe ontwikkelingsbeleid. Staat u mij toe dit beleid kort toe te lichten.

De belangrijkste uitgangspunten zijn de Millenniumdoelen en de Global Public Goods ­ denk aan grensoverschrijdende problemen als klimaat en migratie. De nadruk ligt op thema's en landen waar Nederland het verschil kan maken, waar Nederland een meerwaarde heeft.



Samengevat: minder landen, minder thema's, meer focus.

Om daadwerkelijk vooruitgang te boeken, is economische groei noodzakelijk. We zetten dan ook sterk in op de ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden. Want bedrijven zorgen voor banen, zorgen voor belastinginkomsten. Het uiteindelijke doel is het vergroten van de zelfredzaamheid van burgers in ontwikkelingslanden.

Het thema voedselzekerheid past om drie redenen binnen dat beleid. Eén: het levert een bijdrage aan armoedebestrijding en economische ontwikkeling. Twee: het draagt bij aan het behalen van de Millenniumdoelen. En drie: Nederland heeft op dit terrein een meerwaarde ­ denk alleen al aan onze kennis op het gebied van landbouwcoöperaties.

In de vijftien landen die Nederland directe hulp geeft ­ voorheen waren dat er maar liefst 33 - is het ons doel om de voedselproductie op een duurzame manier te verhogen. Om mensen toegang te geven tot goede voeding. Om markten efficiënter te maken. En om het ondernemingsklimaat te verbeteren.

Om dit te bereiken, werkt het ministerie van Buitenlandse Zaken nauw samen met ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Deze week sturen mijn collega Henk Bleker en ik een brief aan de Tweede Kamer over onze plannen op het gebied van voedselzekerheid.

Het voert te ver om alle plannen vandaag te bespreken. Maar laat ik er een paar noemen. Om de duurzame voedselproductie te vergroten, gaan we nog meer



publiek-private initiatieven steunen en samen met kennisinstellingen werk maken van innovatie. Om meer mensen toegang te geven tot goed voedsel, steunen we UNICEF-voedingsprogramma's voor kinderen en willen we het toezicht op voedselkwaliteit verbeteren. Om markten efficiënter te maken, strijden wij bij de herziening van het EU-landbouwbeleid voor een ruimere toegang van ontwikkelingslanden tot de Europese markt. En om het ondernemingsklimaat te verbeteren, geven we extra aandacht aan het beroepsonderwijs en de ontwikkeling van de private sector. Om deze en andere plannen te realiseren, stijgen de totale uitgaven voor voedselzekerheid van 160 miljoen in 2011 naar 435 miljoen euro in 2015. Want ik zei het eerder al: stilzitten is geen optie.

Dank u wel.

i

Gijs Herderscheê, De Geldpomp, Amsterdam 2010