Rijksoverheid


Datum 5 oktober 2011

Nader rapport inzake de nota van wijziging op het voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 21 september 2011, nr. 11.002263, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake de bovenvermelde nota van wijziging rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30 september 2011, nr. W06.11.0378/III, bied ik U hierbij aan. Het kabinet is de Afdeling erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies inzake de bovenvermelde nota van wijziging is uitgebracht. Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op. 1. Inleiding Bij de nadere uitwerking van de Research & Development aftrek (RDA) in de algemene maatregel van bestuur zal indien dat nodig blijkt aandacht worden besteed aan mogelijke samenloop met andere fiscale maatregelen (zoals de KIA, EIA en MIA). 2. Effectiviteit van de maatregel Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is in de toelichting nader ingegaan op de verwachte effectiviteit van de RDA en is een nadere onderbouwing gegeven waarom i n dit geval een generieke fiscale subsidie effectiever is dan een specifieke subsidie.

3. Wettelijke vormgeving In de onderhavige nota van wijziging is een duidelijk kader aangegeven voor de additionele fiscale aftrek voor speur- en ontwikkelingswerkzaamheden. Het moet gaan om kosten of uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht speur- en ontwikkelingswerk, met uitzondering van loonkosten. Voor de definitie van speur- en ontwikkelingwerk wordt aangesloten bij artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Er is voor gekozen om de grondslag in te vullen bij algemene maatregel van bestuur, nu de toepassing van deze grondslag wordt opgedragen aan het Agentschap NL. Het voordeel van deze keuze is dat er meer flexibiliteit is ten aanzien van de invulling van de regeling en dat al te gedetailleerde wetgeving op het niveau van een formele wet kan worden vermeden. Aangezien het gaat om een gebudgetteerde regeling is het zonder de nadere uitwerking van de grondslag t hans nog niet mogelijk om het aftrekpercentage definitief te bepalen en in de wet vast te leggen. Zowel grondslag als percentage zullen daarom bij algemene maatregel van bestuur definitief worden ingevuld. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is er wel voor gekozen om op een aantal punten die raken aan de formeel juridische rechtsbescherming van de belastingplichtige, de wettelijke basis te versterken. Nu een duidelijk kader van de faciliteit in de onderhavige nota van wijziging is opgenomen, is er geen reden om aan te nemen dat op dit punt de rechten van de belastingplichtigen in het gedrang komen. 4. Direct toerekenbare kosten of uitgaven De vraag wat voor de RDA moet worden verstaan onder "direct toerekenbare kosten of uitgaven" zal worden beantwoord in de aangekondigde lagere regelgeving. Daarbij zal onder andere ook worden ingegaan op de vraag hoe wordt omgegaan met bedrijfsmiddelen in gemengd gebruik. Hier kan wel reeds worden opgemerkt, zoals naar aanleiding v an het advies van de Afdeling thans ook in de toelichting is opgenomen, dat de kosten van aan derden uitbesteed speur- en ontwikkelingswerk in beginsel niet zullen kwalificeren voor de RDA. 5. EU-aspecten Vanwege het generieke karakter van de maatregel is er geen sprake van staatssteun en zijn er dus geen Europeesrechtelijke aspecten aan de maatregel verbonden. De toelichting is op dit punt aangevuld. 6. Evaluatie van de RDA Het kabinet merkt op dat het in het algemeen voor belastinguitgaven voor de hand ligt om een horizonbepaling op te nemen. Het was daarom ­ zoals vermeld in bijlage 5 van de Miljoenennota 2012 ­ initieel ook de bedoeling om voor de RDA een horizonbepaling te laten gelden. Hiervan is uiteindelijk afgezien in verband met de wenselijkheid van stabiliteit van het vestigingsklimaat. De RDA speelt naar verwachting een belangrijke rol bij de keuze van een onderneming om investeringen in een innovatief project wel of niet door te laten gaan. Voor veel investeringen gel dt dat het om langetermijnbeslissingen gaat. Het vooraf stellen van een horizon van 5 jaar leidt tot onzekerheid voor investeerders in innovatieve langetermijnprojecten.

Het bovenstaande neemt niet weg dat een gedegen evaluatie wenselijk is. Daarom is wel toegezegd om de regeling na 5 jaar te evalueren. Deze evaluatie kan dan samenlopen met de volgende evaluatie van de reeds bestaande S&Oafdrachtvermindering, die qua doelstelling sterk gelieerd is aan de RDA. Een gelijke evaluatiesystematiek ligt in dit geval voor de hand. Voor wat betreft de toetsbaarheid van de doelen van de RDA merkt het kabinet het volgende op. In de toelichting staat vermeld dat bezien wordt in welke mate de RDA een doeltreffende en doelmatige bijdrage levert aan een toename van de private uitgaven aan R&D. De omvang van de private R&D-uitgaven is een concreet en meetbaar gegeven. Onder andere het CBS houdt de ontwikkeling van private R&D-uitgaven van jaar tot jaar bij. In de evaluatie zal vervolgens ingegaan worden op de vraag in hoeverre de RDA samenhangt met de ontwikkeling van private R&D. Het is hierbij zaak om in het bijzonder in te gaan op de causaliteit en additional iteit bij het meten van de resultaten. Ten slotte wordt opgemerkt dat ook de uitvoeringsaspecten van de regeling in de evaluatie worden meegenomen. De hiervoor genoemde uitgangspunten voor de evaluatie zijn in lijn met de door de minister van EL&I gegeven bestuurlijke reactie op het conceptrapport Innovatiebeleid van de Algemene Rekenkamer. 1 Budgettaire aspecten 7. De realisatie van het budgettaire beslag van de RDA kan, zoals de Afdeling advisering van de Raad van State terecht opmerkt, pas na afloop van het begrotingsjaar definitief worden vastgesteld. Aan de hand van de dan bekende onderuitputting of overschrijding kunnen dan voor een volgend jaar de parameters van de regeling worden bijgesteld. Daarbij worden, indien daartoe aanleiding is, tevens reeds bekende ontwikkelingen betrokken. Met ingang van het jaar dat de regeling eventueel wordt afgeschaft valt het budget vrij. Is er een resterend overschot of tekort, dan wordt dit verwerkt in het bestaande lastenkader, bij voorke ur gericht op het desbetreffende beleidsterrein. Ten slotte is van de gelegenheid gebruikgemaakt om de samenloop met wetsvoorstel 32 450 te regelen. Daarnaast is een aantal redactionele en technische verbeteringen in de nota van wijziging en in de toelichting aangebracht. Ik moge U verzoeken in te stemmen met toezending van de gewijzigde nota van wijziging en de gewijzigde toelichting aan de Tweede Kamer der Staten Generaal.

De Staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. F.H.H. Weekers