Gemeente Utrecht

2011 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
128 Vragen van mevrouw A.H. De Boer
(ingekomen 24 oktober 2011)

De Centrale Raad voor Beroep heeft op 11 oktober 2011 de gemeente Utrecht op de vingers getikt in een zaak over het korten van de bijstandsuitkering van iemand die was doorverwezen naar Werk Loont! en die hieraan niet mee wilde werken (LJN: BT7159). De gemeente heeft de uitkering gekort wegens weigeren van passend werk. De CRvB oordeelde echter dat Werk Loont! niet als passend werk kan worden aangeduid, maar dat het een re-integratievoorziening betreft. Bij een re-integratievoorziening is, zoals de CRvB eerder al heeft aangegeven, vereist dat het college maatwerk levert:
- er moet sprake zijn van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging
- uit die afweging moet blijken waarom juist gelet op individuele feiten en omstandigheden deze re-integratievoorziening voor de betreffende persoon is aangewezen
- er moet kenbaar worden gemaakt waaruit de voorziening precies bestaat
- er moet (vooraf) een duidelijk tijdspad zijn Verder moet vooraf voor de cliënt duidelijk zijn welke sanctie staat op het niet meewerken aan de voorziening. De CRvB oordeelt dat het college in het voorliggende geval aan geen van deze vereisten heeft voldaan. De uitspraak roept bij de fractie van GroenLinks de volgende vragen op:


1. GroenLinks heeft de indruk dat bij het aanvragen van een uitkering mensen nog altijd categorisch naar Werk Loont! worden verwezen, zonder dat hier in eerste instantie een zorgvuldige, op de persoon toegewezen afweging aan ten grondslag ligt. Klopt dit? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, ziet het college aanleiding in de uitspraak van de CRvB om deze praktijk aan te passen?


2. Wordt de cliënt bij aanvang van een re-integratievoorziening inmiddels goed geïnformeerd over de motivatie om juist deze voorziening aan de betreffende cliënt aan te wijzen? Zo nee, ziet het college in de uitspraak van de CRvB aanleiding deze praktijk aan te passen?


3. Wordt de cliënt bij aanvang van een re-integratievoorziening ook geïnformeerd over de precieze inhoud van die voorziening en het tijdspad (hoe lang duurt de voorziening en wat zijn eventuele volgende stappen)? Zo nee, ziet het college in de uitspraak van de CRvB aanleiding deze praktijk aan te passen?


4. Zijn er vergelijkbare gevallen bekend van cliënten die een re-integratievoorziening hebben geweigerd en vervolgens op hun uitkering zijn gekort? Is in deze gevallen wel voldaan aan de vereisten die de CRvB stelt aan individueel maatwerk, motivering van de keuze voor de betreffende re-integratievoorziening, een duidelijk tijdspad en informatie vooraf over mogelijke sancties? Zo nee, ziet het college in de uitspraak van de CRvB aanleiding voor betreffende cliënten de eerder genomen sanctie te heroverwegen?

---- --