Rijksoverheid
Toespraak van minister Henk Kamp op symposium over solidariteit van de
Sociale Verzekeringsbank op maandag 7 november 2011 in Den Haag.
Toespraak | 07-11-2011
Dames en heren,
`Het is in strijd met het rechtsbewustzijn, dat de werkman, wien in
zijn bedrijf een ongeluk treft, hulpeloos en als een nutteloos werktuig
op zijde wordt geschoven.'
U begrijpt, het zijn niet mijn woorden, het is een citaat uit de
Memorie van Toelichting bij de Ongevallenwet van 1901, de eerste
sociale verzekeringswet van Nederland. Werklieden die het slachtoffer
werden van een bedrijfsongeval, kregen recht op een uitkering en
medische behandeling.
De wet ging uit van het beginsel dat - ik citeer nog een keer -
`gemeene gevaren zooveel mogelijk gemeenschappelijk worden gekeerd en
gemeene lasten gemeenschappelijk moeten worden gedragen.'
De uitvoering kwam in handen van de Rijksverzekeringsbank, een
voorloper van de Sociale Verzekeringsbank. Met recht zegt de voorzitter
van de raad van bestuur van de SVB dan ook in zijn voorwoord bij de
congresbundel: `al 110 jaar voeren wij regelingen uit die berusten op
het solidariteitsbeginsel.'
Mijn verre voorganger Cornelis Lely was verantwoordelijk voor die wet
van 1901. Ingenieur Lely is vooral bekend van de drooglegging van de
Zuiderzee, maar met de Ongevallenwet legde hij ook de eerste steen voor
een dijk van een stelsel van sociale zekerheid.
Om dat op solidariteit gebaseerde stelsel in stand te houden, zullen we
het voortdurend moeten onderhouden en aanpassen. Dat wordt nu meer
nodig dan ooit. Door vergrijzing en ontgroening is het aantal
gepensioneerden aan het verdubbelen en neemt de potentiële
beroepsbevolking met een miljoen mensen af. We kunnen het ons sociaal
noch economisch veroorloven dat mensen die kunnen werken, met een
uitkering aan de kant blijven staan.
Voor het behoud van solidariteit is het noodzakelijk dat degenen die
moeten betalen - de werkende belasting- en premiebetalers - de
overtuiging hebben dat degenen die ontvangen dat ook verdienen. Een
uitkering mag er alleen zijn voor wie niet kan werken of voor wie er
geen werk is.
Nu is dat bepaald niet altijd het geval. De belastingbetalers horen en
lezen dat een half miljoen mensen jonger dan 65 jaar een uitkering
krijgen, terwijl ze wel kunnen werken. Ze zien ook om zich heen dat in
korte tijd honderdduizenden Midden- en Oost-Europeanen voor werk naar
Nederland zijn gekomen. En ze vragen zich af: waarom wordt dat werk
niet gedaan door Nederlanders die een uitkering ontvangen en kunnen
werken? Waarom moeten wij betalen voor mensen die in staat zijn zelf te
werken en te verdienen?
Dat zijn terechte vragen. Het is schadelijk voor de bereidheid solidair
te zijn en voor het draagvlak voor de sociale voorzieningen, als
goedwillende burgers het gevoel hebben dat ze betalen voor mensen die
ten onrechte een beroep doen op de sociale zekerheid.
Het stelsel van sociale zekerheid moet mensen die kunnen werken,
daartoe noodzaken. Het moet mensen aanspreken op hun eigen
verantwoordelijkheid, niet op papier, maar in de werkelijkheid van
iedere dag. Tegenover het recht op ondersteuning staat de even grote
plicht om geen beroep te doen op de gemeenschap als dat niet nodig is.
Mensen met een uitkering moeten meer dan nu op hun eigen
verantwoordelijkheid worden aangesproken. Krijg je geen baan, omdat je
niet of nauwelijks Nederlands spreekt? Dan leer je Nederlands. Krijg je
geen baan, omdat je je sociaal onaangepast gedraagt? Dan hou je daar
mee op. Vind je geen baan in de sector waarin je gewerkt hebt? Dan zoek
je een baan in een sector waar wél werk is. Heb je geen zin? Dan máák
je maar zin. Deze gezonde uitgangspunten zijn wij op het ministerie aan
het omzetten in beleidsregels.
Van even groot belang is het dat burgers en bedrijven weten dat
misbruik effectief wordt bestraft. Ze moeten voelen dat de overheid dat
kan, wil en doet, dat óók de overheid zich realiseert dat fraude met
sociale zekerheid niets anders is dan diefstal van gemeenschapsgeld,
geld dat door de belastingbetalers is opgebracht.
Er staan maatregelen op stapel om fraude in de sociale zekerheid en op
de arbeidsmarkt harder aan te pakken, door de gemeenten, het UWV en ook
door de Sociale Verzekeringsbank. En als ik `harder' zeg, dan bedoel ik
ook `harder'. Een wetsontwerp is zojuist door de ministerraad
goedgekeurd en voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Het wordt
openbaar als het naar de Tweede Kamer gaat, maar over de hoofdlijn heb
ik niet geheimzinnig gedaan. Wie fraudeert, bijvoorbeeld voor 3.000
euro, moet 3.000 euro terugbetalen én krijgt 3.000 euro boete. Wie voor
de tweede keer fraudeert, raakt voor vijf jaar het recht op uitkering
kwijt. Simpel, redelijk en effectief. Er is natuurlijk veel meer over
te zeggen, dat doen we in de toelichting bij de wet.
Ik verwacht brede politieke steun voor deze aanpak, omdat het
bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik voorwaarde is voor het
behoud van solidariteit en zo voor het behoud van ons stelsel van
sociale voorzieningen.
Dan zijn er mensen die hun schouders ophalen en zeggen: `Ach, is het
nou zo erg als twee gepensioneerden samenwonen, terwijl ze allebei AOW
voor een alleenstaande krijgen? ` Mijn antwoord: `Ja, dat is erg.'
Dames en heren,
dit jaar keert de Sociale Verzekeringsbank 30 miljard euro uit aan AOW.
Al meer dan een halve eeuw betalen de 65-minners premie en belasting
voor het basispensioen voor de 65-plussers van dat moment, het
omslagstelsel. Die gepensioneerden - althans het overgrote deel van de
oud-werknemers onder hen - ontvangen daarnaast een aanvullend pensioen
waar ze zelf in pensioenfondsen voor gespaard hebben, de
kapitaaldekking. De combinatie van omslagstelsel en kapitaaldekking
maakt dat we in Nederland - naar men zegt - het beste pensioenstelsel
van de wereld hebben. Maar ook dat stelsel staat onder druk. Vooral de
AOW is gevoelig voor de vergrijzing en ontgroening die gaande is. In
dertig jaar neemt het aantal 65-plussers met twee miljoen tot 4,5
miljoen toe en het aantal werkenden met een miljoen af. Toen de
babyboomers geboren werden, stonden er zeven werkenden tegenover één
gepensioneerde. Als zij dood gaan, is dat nog maar twee tegenover een.
In dezelfde periode stijgt de gemiddelde resterende levensverwachting
van een 65-jarige met acht jaar. Veel meer, veel langer levende ouderen
en een dalend aantal werkenden. Aan ons de taak te voorkomen dat de
AOW-druk op de jonge generaties te zwaar wordt.
Voor de aanvullende pensioenen komt daar nog bij dat de rente langdurig
laag is en het stelsel kwetsbaar voor schommelingen op de financiële
markten. Door de daling van het aantal premiebetalers ten opzichte van
het aantal gepensioneerden, kunnen pensioenfondsen deze schokken steeds
moeilijker opvangen met premieverhogingen. Bovendien zijn de premies
historisch gezien al hoog.
Om ons zo geprezen pensioenstelsel te behouden, moeten we het dus
aanpassen aan de vergrijzing, de stijging van de levensverwachting en
de ontwikkelingen op de financiële markten.
In het pensioenakkoord hebben sociale partners en kabinet afgesproken
dat te doen door de pensioenleeftijd te koppelen aan de
levensverwachting. In 2020 gaat de pensioenleeftijd naar 66 en in 2025
naar 67 jaar. Het wetsvoorstel om dit te regelen heb ik al naar de
Tweede Kamer gestuurd.
Ook is afgesproken om de arbeidsdeelname - en niet alleen van ouderen -
verder te verhogen. Want hoe meer mensen er werken en hoe meer mensen
er belasting en premie betalen, des te steviger is het draagvlak. Meer
mensen aan het werk en langer doorwerken, om te voorkomen dat de lasten
van de vergrijzing te zwaar gaan drukken op de jonge generaties.
De discussie over de toekomst van de aanvullende pensioenen spitst zich
op dit moment toe op de vraag of de lusten en de lasten wel evenwichtig
over de generaties worden verdeeld. Jong en oud lijken bevreesd dat de
balans de verkeerde, de andere kant uitslaat. Maar die evenwichtige
verdeling is juist zowel het uitgangspunt als de uitkomst van de nadere
uitwerking van het pensioenakkoord waar we nu druk mee bezig zijn.
Voorkomen moet worden dat pensioenfondsen door te hoge
renteverwachting, te grote beleggingsrisico's of te lang vooruit
schuiven van noodzakelijke correcties, onvoldoende reserveren voor de
jonge generaties. De solidariteit komt in het gedrang als de ene
generatie het gevoel krijgt dat de andere generatie onterecht wordt
bevoordeeld. Dat moeten we voorkomen. Of het nu gaat om de aanvullende
pensioenen of om de AOW.
Ik begon met een citaat van ingenieur Lely, de minister van `arbeid' en
`sociale zaken' toen het ministerie die naam nog niet had, de eerste
minister ook met die portefeuilles. Woorden uit het begin van de vorige
eeuw, maar een boodschap die niet is verouderd. Hij zei dat het in
strijd met het rechtsbewustzijn is, dat de werkman die door een
bedrijfsongeval niet meer kon werken, `hulpeloos en als een nutteloos
werktuig op zijde wordt geschoven.'
Ik zeg nu dat het in strijd met datzelfde rechtsbewustzijn is, om
mensen die kunnen werken en waarvoor er werk is, met een uitkering aan
de kant te laten staan. Als zij aan de slag gaan, is dat goed voor
henzelf, voor degenen die nu al werken, voor de gepensioneerden en voor
de jonge generaties. Een dankbare uitdaging, voor ons allemaal. Een
uitdaging die ik graag oppak.