Rijksoverheid


7 november 2011

Geachte voorzitter,

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400).

Hoogachtend, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

mw. drs. E.I. Schippers



Antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet . (2011Z20400)


1 Wat is uw reactie op de enquête van het meldpunt "Meld je zorg"1) waaruit blijkt dat GGZ-instellingen hun familiebeleid onvoldoende op orde hebben? Uit de enquête blijkt dat de familie niet in alle gevallen bij de behandeling betrokken wordt. Familiebetrokkenheid in de GGZ vind ik belangrijk. De situatie dat een kind of partner wordt opgenomen in een instelling, zonder dat de familie weet waarvoor en op welke manier deze persoon wordt behandeld, is in principe niet wenselijk. Ik kan me voorstellen dat dit de betrokken familieleden of naasten verdriet doet. Een psychische stoornis ontstaat vaak niet van het ene op het andere moment, maar is veelal een langduriger proces. De naasten zijn hier in veel gevallen al jarenlang dagelijks mee geconfronteerd. Omdat ik de ontwikkeling van familiebeleid in de GGZ wil ondersteunen, heb ik deze enquête van het meldpunt actief ondersteund door een link hiernaar op te nemen op de overheidswebsite ,,Dwang in de zorg. 2 Deelt u de mening dat het betrekken van de familie/naasten de behandeling kan ondersteunen en het herstel zelfs kan versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de positie van de familie/naastbetrokkenen te verbeteren en ervoor te zorgen dat het wettelijk recht op informatievoorziening wordt nageleefd? Ja, die mening deel ik. De ontwikkeling van een breed ingevoerd familiebeleid in de GGZ staat nog in de kinderschoenen. Steeds meer GGZ-instellingen onderkennen echter het belang om beleid op dit punt te ontwikkelen en tot uitvoering te brengen. Daarnaast worden methodieken en hulpmiddelen in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling ontwikkeld, zoals cursussen psycho-educatie voor familieleden en het werken met de triadekaart. Deze ontwikkelingen juich ik van harte toe. Een wettelijk recht op informatievoorziening is geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Op basis van die wetgeving bestaan er uiteindelijk mogelijkheden om binnen de wettelijke regels het recht op informatievoorzi ening af te dwingen. 3 Hebben alle GGZ-instellingen in ons land een familiebeleid vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Nee, nog niet. Het belang van familiebeleid wordt in de sector wel onderkend. Het ontwikkelen en uitvoeren van beleid op dit punt duurt echter een aantal jaren. In de GGZ wordt hier hard aan gewerkt. Er zijn veel goede voorbeelden, maar tegelijkertijd is er nog veel te doen waar het familiebeleid betreft. Een aandachtspunt bij het zetten van verdere stappen is de privacy van de patiënt/cliënt en de wetgeving hierover, die de grenzen bepaalt van het contact tussen de familie en de hulpverlener en het beroepsgeheim van de hulpverlener.

4 Kunt u voorbeelden noemen van instellingen waar het familiebeleid goed is geregeld, de zogenaamde best-practices? Zo nee, waarom niet? Ypsilon (de vereniging van familieleden en betrokkenen van mensen met schizofrenie of een psychose) heeft een aantal GGZ organisaties afgelopen jaren genomineerd en een publieksprijs voor goed familiebeleid gegeven. Familieleden mogen vanaf 2012 hierover hun oordeel geven via www.familiester.nl. De vereniging wordt daarin gesteund door een klankbordgroep met vertegenwoordigers uit alle sectoren die voor de prijsruik eind 2008 niet in de landelijke bestanden werd geregistreerd. Voor de tegemoetkoming over 2010 die in het najaar van 2011 wordt uitgekeerd, zijn de afbakeningscriteria verbeterd waardoor deze mensen ook in aanmerking komen voor een Wtcg tegemoetkoming. De wijzigingen betreffen: Verbeterde afbakening van de doelgroep Zvw op basis van Chronische Groepen Het meerjarige betrekken van gegevens over hulpmiddelengebruik Optellen van AWBZ in dicaties in uren en dagdelen Uitbreiding van de doelgroep met AWBZ-indicaties afgegeven door de Bureaus Jeugdzorg Uitbreiding van de doelgroep met geldige indicatiebesluiten voor een rolstoel op grond van de Wmo Uitbreiding van de doelgroep met mensen die een Persoonsgebonden Budget ontvangen voor hulp bij het huishouden op grond van de Wmo (pgbHbH) De instelling van een jaarvoorwaarde Hiermee wordt de groep van chronisch zieken en gehandicapten die in aanmerking komt voor de tegemoetkoming verbeterd. Dit zal aan het einde van dit jaar merkbaar zijn, als de tegemoetkoming over 2010 wordt uitgekeerd. Het betrekken van het rolstoelgebruik of een persoonsgebonden budget huishoudelijk hulp en de AWBZ-indicaties afgegeven door de BJZ's betekent dat het aantal ketenpartners is uitgebreid met 430 gemeenten en 15 BJZ's. De nieuwe ketenpartijen zijn volgens de planning aangesloten op de Wtcg en de gegevenslevering van deze nieuwe ketenpartners voor de bepaling van de tegemoetkoming over 20 10 die eind dit jaar wordt uitgekeerd is inmiddels gedaan. Ook voor de andere ketenpartijen geldt dat zij hun gegevens volgens planning hebben aangeleverd bij het CAK. De laatste voorbereidende activiteiten betreffen het aansluiten en trainen van de medewerkers van de nieuwe ketenpartijen (BJZ's en gemeenten) op het gebruik van het Wtcg ketenportal. Momenteel verzendt het CAK de beschikkingen voor de tegemoetkoming over 2010 aan rechthebbenden. Communicatie Heldere voorlichting over de Wtcg is ook in 2011 van groot belang. Sommige mensen zullen geen tegemoetkoming meer krijgen en anderen krijgen juist voor het eerst wèl een tegemoetkoming. In het rapport van de Taskforce Linschoten is aangegeven dat vanwege de veranderingen in de Zvw-afbakening circa 215.000 mensen nog wel een tegemoetkoming over 2009 ontvingen, maar geen tegemoetkoming over 2010 meer ontvangen. Voor deze groep mensen is bezien of het mogelijk en wenselijk is om hen hierover persoonlijk te informeren. Vanwege privacyaspecten en hoge uitvoeringskosten is hier van afgezien. Om deze mensen te vinden zou namelijk een selectie moeten plaatsvinden op basis van het specifiek zorggebruik dat in 2009 wel, maar in 2010 niet meer tot een tegemoetkoming leidt. Een dergel ijke selectie valt niet binnen hetgeen in de Wtcg aan gegevensuitwisseling is toegestaan. In de algemene communicatie is een overzicht gegeven van de veranderingen. Voor de communicatie over de Wtcg in 2011 is het bestaande communicatiemateriaal geactualiseerd op basis van de veranderingen 2010. De website www.wtcg.info, met daarop een nieuwe versie van de Wtcg test die in april 2011 is geplaatst, speelt een centrale rol in de voorlichting. Ook de achterliggende lijsten1 die worden gebruikt bij de bepaling van het recht op een tegemoetkoming zijn op de site geplaatst. 3. Beleidsontwikkelingen Wtcg Dbc's op weg naar transparantie (DOT) Met ingang van 2012 wordt DOT ingevoerd ter vervanging van de huidige dbcsystematiek. Bepaalde gegevens die relevant zijn voor de Wtcg, bijvoorbeeld de behandelcode, komen bij de invoering van DOT te vervallen. Er is onderzoek gedaan om te bezien of het mogelijk is om de Wtcg-relevante informatie uit de DOT-zorgproducten af te leiden. Verder is gekek en welke gevolgen deze wijziging in de bekostiging van ziekenhuizen kan hebben bij de bepaling van het recht op een Wtcg-tegemoetkoming. De resultaten van het onderzoek laten zien dat de wijziging van DBC's naar DOT-zorgproducten naar verwachting een minimale impact heeft op de doelgroep Wtcg. Uit de declaraties van DOT-zorgproducten zijn de Wtcg-relevante gegevens namelijk op een goede wijze af te leiden2. Zodra de DOT-zorgstructuur vast staat moet er een de definitieve conversie van dbc's naar DOT-zorgproducten worden gemaakt. Dan wordt duidelijk in welke (volgens het onderzoek minimale) omvang deze wijziging gevolgen heeft voor het recht op een Wtcg-tegemoetkoming. Voor de tegemoetkoming over 2013 - die eind 2014 wordt

Het betreft de lijsten van dbc's, medicijngebruik, revalidatiecentra en hulpmiddelen en hun weging in de afbakening zoals deze zijn vastgelegd in de Regeling tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten 2010. 2 Voor het de volledige rapportage wordt verwezen naar het memo Conversie Wtcg-dbc-lijst naar DOT in bijlage 2.

uitgekeerd- zullen de DOT-zorgproducten de DBC's gaan vervangen bij de bepaling van het recht op een tegemoetkoming. Zodra de resultaten van de defintieve conversie gereed zijn, zal ik u hierover informeren. Keten-dbc's Sinds 1 januari 2010 is het mogelijk voor huisartsen en verzekeraars om afspraken te maken over de bekostiging van integrale eerstelijnszorg voor bepaalde aandoeningen. Met betrekking tot de invoering hiervan rijst een tweetal vragen: behoort de doelgroep van deze ketenzorg een tegemoetkoming te ontvangen en levert deze nieuwe manier van financiering problemen op voor de informatie die benodigd is voor de Wtcg? Deze integrale bekostiging (de zogenaamde keten-dbc's) heeft namelijk gevolgen voor de registratie van gegevens die deels relevant zijn voor de Wtcg. Dit zou voor cliënten mogelijk ook consequenties kunnen hebben voor hun recht op een tegemoetkoming. Vanaf 1 januari 2010 is gestart met de integrale bekostiging van Diabetes, Vasculair Risico Management (VRM) en COPD. Verzekeraars contracteren met de hoofdaannemer (meestal de huisarts) één integrale prestatie rondom de behandeling van chronisch zieken in de eerstelijn (bijvoorbeeld begeleiding door huisarts, fysiotherapeut en specialistisch verpleegkundige). Huisartsenzorg is momenteel geen criterium bij het bepalen van de Wtcg tegemoetkoming. Welke patiënten in de eerstelijn behandeld kunnen worden (met een lichte of matige complexiteit en/of ziektelast) en welke patiënten (met hogere complexiteit en/of ziektelast) in de tweede of derde lijn is vastgelegd in de zogenaamde zorgstandaarden. Mensen voor wie de aandoening meer zorg of intensievere behandeling vraagt, gebruiken naast deze ketenzorg ook veelal geneesmiddelen, hulpmiddelen of worden ook in het ziekenhuis behandeld. In het kader van de Wtcg ontstaat voor deze groep cliënten veelal het recht op een tegemoetkoming op die basis. Cijfers van Vektis onderschrijven dit beeld. Aan Vektis is gevraagd om de samenhang tussen het gebru ik van een keten-dbc en het recht op een Wtcgtegemoetkoming in beeld te brengen. Hieruit blijkt dat het grootste deel van de mensen met een keten-dbc, namelijk 60%, géén tegemoetkoming vanuit de Wtcg ontvangt. Voor mensen met een keten-dbc die wèl een tegemoetkoming ontvangen (40%) geldt dat deze in het overgrote deel is gebaseerd op ziekenhuiszorg en medicijngebruik. Door de wijziging in bekostiging is het theoretisch mogelijk dat voor een zeer beperkte groep mensen de Wtcg-tegemoetkoming komt te vervallen. Het betreft dan de mensen die door een fysiotherapeut behandeld worden voor een aandoening die staat vermeld op de zogenaamde chronische lijst fysiotherapie3 en die verder geen Wtcg-relevante zorg gebruiken. Diabetes en VRM staan niet op deze chronische lijst, maar COPD in een bepaalde mate van ernst4 wel. Bij deze patiënten is het echter aannemelijk dat zij medicijnen, hulpmiddelen dan wel ziekenhuiszorg ontvangen waardoor zij alsnog binnen de Wtcg-afbakening vallen. Deze pat iënten, wiens fysiotherapie vanwege het gebruik van de keten-dbc niet meer automatisch wordt gevonden, hebben juridisch nog wel recht op een

Het betreft fysiotherapie die uit de basisverzekering wordt vergoed conform bijlage 1 van het besluit zorgverzekeringen). 4 Specifiek gaat het om chronic obstructive pulmonary disease indien sprake is van een FEV1/VC kleiner dan 60%

tegemoetkoming op basis van het afbakeningscriterium fysiotherapie. In voorkomende gevallen zullen zij zelf een aanvraag moeten doen en bewijsmateriaal aanleveren om een (hoge) tegemoetkoming te ontvangen. Gelet op het voorgaande acht ik het niet nodig om de keten-dbc's die worden gebruikt voor de bekostiging van integrale eerstelijnszorg voor chronische aandoeningen toe te voegen aan de afbakeningscriteria voor de Wtcg. Integrale indicatiestelling De ministeries van SZW en VWS zijn het project Gezamenlijke Boordeling5 gestart, waarbij uitvoeringsorganisaties op het gebied van werk, inkomen, zorg en welzijn samenwerken om de cliënt met een meervoudige hulpvraag beter van dienst te zijn. Een hulpvraag kan bijvoorbeeld als meervoudig worden bestempeld als de cliënt naar verwachting meerdere indicaties op het gebied van werk, inkomen, zorg en welzijn nodig heeft. In 2011 zijn er 12 lokale initiatieven gestart in verschillende gemeenten in Nederland. Bij deze initiatieven staat de in tegrale indicatiestelling centraal, zodat de cliënt via een gezamenlijke aanpak een afgestemd aanbod van dienstverlening krijgt die het best past bij zijn of haar situatie. In het Algemeen Overleg in april rees de vraag of, in het kader van een betere afbakening van de doelgroep en het beheersbaar blijven van de uitvoeringslasten, gekeken kan worden naar de samenhang tussen de cliënt met een meervoudige hulpvraag en de Wtcg doelgroep. Bij de deelnemende gemeenten is de mogelijkheid tot samenwerking gepolst. Een mogelijkheid was dat gemeenten een vragenlijst over meerkosten als gevolg van chronische ziekte of handicap zouden voorleggen aan de cliënt. Met het oog op het tijdsbeslag voor de gemeenteconsulenten is hier verder echter geen vervolg aan gegeven. De gezamenlijke pilots worden momenteel geëvalueerd en het eindverslag hiervan wordt in november 2011 verwacht. Er zal dan worden bezien hoe in de toekomst met het integraal indiceren/gezamenlijk beoordelen wordt omgegaan. Indien er besloten wordt om de pilots gezamenlijke beoordeling landelijk uit te rollen, kan opnieuw worden bezien of de Wtcg hierbij betrokken dient te worden. 4. Motie Dijkstra en Voortman Na het Algemeen Overleg in april heeft de Tweede Kamer een motie6 aangenomen van de kamerleden Dijkstra en Voortman met daarin de oproep om de gegevensverstrekking bij de uitvoering van het Besluit tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten met het oog op Wtcg-artikel 5, lid 2 te laten toetsen door het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). Ik gebruik deze gelegenheid van de voortgangsrapportage om op de inhoud van de motie in te gaan. Bij de totstandkoming van de wet en de inrichting van de uitvoering is stilgestaan bij de borging van privacy en de veiligheid inzake de persoonsgegevens. De Wtcg is ­in termen van artikel 9 van de Wet bescherming persoongegevens (Wbp)- een wet waarin op wettelijk niveau wordt geregeld dat slechts díe gegevens worden uitgewisseld die verenigbaar zijn met de u itvoering van een wettelijke taak. Zowel de Wtcg als het Besluit tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten zijn voor advies voorgelegd aan het Cbp en diens adviezen zijn in de regelgeving verwerkt. Dat geldt ook voor de concretisering van de beveiligingseisen die in de Regeling tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten is vastgelegd en welke de toets van het Cbp heeft doorstaan. Het CAK krijgt persoonsgegevens betreffende de gezondheid van belanghebbenden. De Wbp bevat een verbod op de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid en vermeldt een aantal uitzonderingen op dat verbod. Bestuursorganen mogen persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften die voorzien in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene (artikel 21, eerste lid, onderdeel f, 1°). Het CAK valt voor zover het de vaststelling en verstrekking van de tegemoetkoming betreft, onder deze uitzonderingsgrond.7 In de regelgeving is precies bepaald welke informatie aan het CAK mag worden gegeven. Zorgverzekeraars, gemeenten, het CIZ en Bureaus Jeugdzorg verstrekken slechts de hoogst noodzakelijke gegevens. De ketenpartners geven aan het CAK niet het achterliggende zorggebruik door, maar alleen of iemand recht heeft op een tegemoetkoming en de betreffende tegemoetkomingscategorie (laag of hoog). Er worden dus geen gedetailleerde persoonsgegevens betreffende de gezondheid verstrekt. Het CIZ mag bijvoorbeeld niet melden dat de betrokkene een indicatie heeft voor klasse 3 persoonlijke verzorging en een zorgverzekeraar mag niet melden dat een verzekerde in het ziekenhuis is behandeld voor kanker. Als een betrokkene bezwaar maakt of een aanvraag indient, zal het CAK moeten beoordelen of deze betrokkene ten onrechte geen of een te lage tegemoetkoming heeft gekregen. Daarbij zal het CAK soms wel inzage moeten krijgen in het onderliggende zorggebruik en deze bij de ketenpartners moeten opvragen. In dat geval vraagt het CAK de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de betrokkene. Het CAK heeft daarna inzage in de re levante gegevens over zorggebruik. Het CAK mag op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel f, 1° van de Wbp, persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid verwerken. Deze procedure geldt ook als iemand een verzoek om informatie op grond van artikel 4 van de Wtcg bij het CAK heeft ingediend. Het waarborgen van privacy en de beveiliging van gegevens en gegevensuitwisseling is voor álle Wtcg-ketenpartners van groot belang. De beveiligingseisen bij het CAK en de overige ketenpartners voldoen aan de gestelde regels. Zowel de gegevensverbindingen tussen het CAK en de ketenpartners als de administratieve processen bij het CAK worden op het punt van beveiliging periodiek aan een accountantscontrole onderworpen. Bij geheime gegevens of gegevens waarvan het niet wenselijk is om deze uit te wisselen worden deze niet door de ketenpartijen aangeleverd. Dit betreft bijvoorbeeld gegevens van personen in de vrouwen- of mannenopvang. Deze personen kunnen zich melden bij het CAK en moeten zelf een aanvraag voor een tegemoetkoming indienen. Er zijn gerichte communicatiemiddelen ontwikkeld die specifiek zijn gedistribueerd (bijvoorbeeld via de Federatie Opvang) om betrokkenen er op te wijzen dat, indien zij menen recht te hebben op een tegemoetkoming, zèlf in actie moeten komen door een aanvraag in te dienen. Het belang van de privacyborging wordt hier belangrijker geacht dan het automatisch uitkeren van een tegemoetkoming.



Voor de uitvoering van de hiervoor genoemde motie hebben mijn ambtenaren contact gezocht met het Cbp. Uit het overleg met het Cbp is gebleken dat er voldoende waarborgen zijn voor privacy-bescherming en dat er bij het Cbp geen signalen of klachten zijn die duiden op schending van privacy bij de uitvoering van de Wtcg. Het Cbp was van mening dat een nadere toets op de uitvoering van de Wtcg geen toegevoegde waarde zou hebben. Navraag bij het CAK leerde dat ook bij hen geen signalen of klachten zijn binnengekomen aangaande privacy van cliënten.