Rijksoverheid
7 november 2011
Antwoord op schriftelijke Kamervragen met kenmerk 2011Z
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van het lid Heijnen
(PvdA) over dubbelfuncties van politieke ambtsdragers. Deze werden ingezonden
op 16 september 2011 met kenmerk 2011Z17885.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.P.H. Donner
Antwoord op vragen van het lid Heijnen (PvdA) van de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties over dubbelfuncties van politieke ambtsdragers. (Ingezonden 16 september
2011)
Vraag 1
Kent u het bericht 'PVV grossiert in dubbelfuncties'? .
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Is het waar dat er in Noord-Holland en Limburg PVV-Statenleden zijn die tevens in dienst zijn van
hun fractie als medewerker?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Is het waar dat in Noord-Holland de Commissaris van de Koningin inmiddels een onderzoek heeft
ingesteld naar het Statenlid in kwestie? Zo ja, wat was voor de Commissaris de aanleiding om dit
onderzoek in te stellen?
Antwoord 3
De commissaris van de Koningin in Noord-Holland, de heer Remkes, heeft in zijn hoedanigheid van
voorzitter van het Presidium van provinciale staten opdracht gegeven na te gaan of de
dubbelfunctie Statenlid en fractiemedewerkster van de eigen fractie strijdig is met de formele
provinciale wet- en regelgeving. De aanleiding hiervoor was een mededeling van de heer
Brinkman, fractievoorzitter van de PVV, in het Presidium van 12 september jl. De heer Brinkman
gaf aan dat de ondersteuningsstichting van de PVV voor drie dagen per week het Noord-Hollandse
Statenlid, mw. M. Nunes, heeft aangesteld als fractiemedewerkster van de (eigen) fractie. Ter
vergadering rees vervolgens de vraag of deze dubbelfunctie strijdig is met de wet- en regelgeving
en is afgesproken dit te laten nagaan.
De brief van de commissaris van de Koningin aan het presidium met zijn bevindingen is inmiddels
gepubliceerd op de website van de provincie Noord-Holland.
(http://www.mijnbabs.nl/babsnoordhollandweb/documents/AP006023.PDF).
Conclusie van de voorzitter van het presidium is dat de bewuste samenloop c.q. dubbelfunctie geen
strijd oplevert met wet- en regelgeving. Daarbij is aangetekend dat 'de Noord-Hollandse
bevindingen zien op provinciale regelgeving en geven -uiteraard- geen antwoord op het in de
Kamervragen aan de orde gestelde meer principiële vraagstuk'.
Vraag 4
Is het waar dat u toestemming heeft verleend voor de constructie in Limburg waarbij Statenleden
tevens fractiemedewerkers zijn bij hun eigen fractie? Zo ja, op grond waarvan was die
toestemming nodig en waarom heeft u die verleend?
Antwoord 4
Ik heb geen toestemming verleend voor de constructie in Limburg waarbij Statenleden tevens
fractiemedewerkers zijn bij hun eigen fractie. De minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties is niet bevoegd om een dergelijke toestemming te geven en door de provincie
Limburg is ook niet gevraagd toestemming te verlenen voor een dergelijke constructie.
Wel heeft de statengriffie in haar onderzoek naar belemmeringen in de wet- en regelgeving
ambtelijk advies gevraagd aan mijn ministerie over artikel 96 van de Provinciewet waarin is
bepaald dat de leden van provinciale staten als zodanig geen andere vergoedingen en
tegemoetkomingen ten laste van de provincie ontvangen buiten hetgeen hun bij of krachtens de
wet is toegekend.
. Haarlems Dagblad, 14 september 2011
De conclusie was dat wet- en regelgeving formeel niet expliciet uitsluit dat een Statenlid ook een
vergoeding ontvangt als fractiemedewerker, mits het salaris voor deze werkzaamheden niet
rechtstreeks wordt betaald door de provincie maar door tussenkomst van een privaatrechtelijke
rechtspersoon die het salaris aan de fractiemedewerker betaalt.
Uit het onderzoek van de Statengriffie van provincie Limburg naar de artikelen 13, 15, 27, 33 en
96 van de Provinciewet bleken geen directe wettelijke belemmeringen. Zo bevat bijvoorbeeld de
Gedragscode Bestuurlijke integriteit Provincie Limburg (vastgesteld op grond van artikel 15, derde
lid Provinciewet) geen verbod ten aanzien van de dubbelfunctie Statenlid-fractiemedewerker.
Ondanks het ontbreken van directe wettelijke belemmeringen heeft de Statengriffie de
dubbelfunctie aan de PVV ontraden vanwege mogelijke toekomstige conflicterende belangen tussen
de fractie en het betreffende Statenlid tevens fractiemedewerker. Ook is gewezen op het feit dat
het betreffende Statenlid door het tegelijkertijd zijn van fractiemedewerker in een andere
(hiërarchische) verhouding staat tot de andere Statenleden dan in de situatie dat deze geen
fractiemedewerker zou zijn.
In de reactie naar de Statengriffie van de provincie Limburg is nog wel de vraag opgeworpen of de
inhoud van de gedragscode op grond van artikel 15, derde lid van de Provinciewet een beletsel
vormt. In de modelgedragscode integriteit voor provincies, gemeenten en waterschappen staat
bijvoorbeeld dat een politiek ambtsdrager geen nevenfunctie vervult die een structureel risico
vormt voor een integere invulling van de politieke functie. Het betrokken Statenlid zal in dit kader
deze afweging zelf moeten maken. In de beantwoording is benadrukt dat een Statenlid dat zelf als
ondersteuner optreedt, uit integriteitsoverwegingen niet aanbevelenswaardig lijkt. Daar is aan
toegevoegd dat de combinatie fractieondersteuner-statenlid ongerijmd is. Fractieondersteuning
veronderstelt immers ondersteuning door derden. Een Statenlid dat zelf de eigen fractie
ondersteunt, heeft kennelijk geen behoefte aan externe ondersteuning.
Vraag 5
Bestaat er wet- of regelgeving op grond waarmee een aanstelling van volksvertegenwoordigers in
dienst van zichzelf en/of de eigen fractie in strijd is? Zo ja, welke wet- of regelgeving betreft dit?
Zo nee, deelt u dan de mening dat de wet- of regelgeving op dit punt zou moeten worden
aangevuld en op welke wijze gaat u dat dan doen?
Antwoord 5
Zoals bij de vorige vraag aangegeven, bestaat er geen centrale regelgeving die voorziet in een
expliciet verbod van een dergelijke dubbelfunctie. Dat de wetgever een dergelijke dubbelfunctie
niet bij voorbaat heeft uitgesloten, betekent niet dat een samenloop van deze functies bestuurlijk
gewenst is. Het lijkt moeilijk verenigbaar met de gedachte van fractieondersteuning, te weten dat
de fractie de ondersteuning krijgt die men uit 'eigen kracht' niet heeft. Wanneer de fractieleden
zichzelf gaan ondersteunen is dit op zijn minst oneigenlijke ondersteuning en wordt een vorm van
extra salariering. Het budget voor fractieondersteuning is niet bedoeld voor salariëring van
statenleden die zichzelf ondersteunen. Daaruit zou het beeld kunnen ontstaan dat de vergoeding
voor de werkzaamheden voor Statenleden oneigenlijk wordt aangevuld uit het budget voor
fractievergoeding. Een dergelijke handelwijze heeft zich enkele jaren geleden ook al eens
voorgedaan in het onderzoek van de gemeente Amsterdam naar het gebruik van het budget voor
fractieondersteuning. Deze gelden bleken ten onrechte te zijn gebruikt voor onder meer
partijfinanciering en als extra vergoeding voor fractievoorzitters.
Naar aanleiding hiervan heeft het kabinet in 2009 centrale regelgeving voorgesteld. In het
wetsvoorstel tot aanpassing van de Gemeentewet (TK 30 902, nr. 2) was het voorstel opgenomen
om de financiering van fractieondersteuning centraal bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur te regelen. In de Tweede Kamer bleek hiervoor echter geen draagvlak waarna het voorstel
is aangepast. Conclusie was dat de invulling van de fractieondersteuning primair een gemeentelijke
c.q. provinciale aangelegenheid moest blijven. Wel is bepaald dat de verordening regels dient te
bevatten over de besteding en verantwoording van de fractieondersteuning. De invulling daarvan
en de verdere inhoud van de verordening bleef daarmee een verantwoordelijkheid van gemeenten
en provincies.
Provinciale staten hebben op basis van artikel 33, derde lid van de Provinciewet de verplichting om
een verordening op te stellen voor ondersteuning van de in de provinciale staten
vertegenwoordigde groeperingen. In deze verordening kan worden bepaald dat de aangehaalde
dubbelfunctie niet toelaatbaar is. Zo is bijvoorbeeld in de Verordening fractieondersteuning van de
provincie Zuid-Holland geregeld dat de bijdrage voor fractieondersteuning in ieder geval niet mag
worden gebruikt ter bekostiging van uitgaven aan statenleden of bedrijven van statenleden voor
werkzaamheden, welke zij als beleidsmedewerker of anderszins in opdracht van de fractie
verrichten. Een dergelijke bepaling kennen de verordeningen van de provincies Limburg en Noord-
Holland echter niet.
De verordening bevat ten aanzien van de ondersteuning regels over de besteding en de
verantwoording. Deze verplichting biedt mogelijk ook aanknopingspunten om achteraf te toetsen of
de besteding van de gelden aan fractieondersteuning aan leden van de fractie correct heeft
plaatsgevonden.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het wettelijke vereiste dat een volksvertegenwoordiger zonder last moet
stemmen zich niet verhoudt tot de praktijk dat die volksvertegenwoordiger ook in dienst van zijn
eigen partij is? Zo ja, wordt deze bepaling in de praktijk door volksvertegenwoordigers geschonden
en hoe treedt u hiertegen op? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
De opdracht aan volksvertegenwoordigers om zonder last te stemmen (Grondwet, artikelen 67,
derde lid, en 129, zesde lid en artikel 27 Provinciewet) verhindert dat volksvertegenwoordigers zich
rechtsgeldig ten opzichte van anderen verbinden hun stem op een bepaalde manier uit te brengen.
Het lastverbod staat er niet aan in de weg dat volksvertegenwoordigers nevenfuncties hebben, ook
niet als dat bij hun eigen politieke partij is. Om te kunnen optreden tegen het type dubbelfuncties
waar deze vragen betrekking op hebben, staan wel andere middelen ter beschikking, zoals ik
hiervoor heb uiteengezet.