Rijksoverheid


10 november 2011

Reactie m.b.t. rechtszittingen van een ondertoezichtstelling bij kinderen/jeugdigen

Geachte voorzitter,

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en mij per brief van 1 juni 2011 (2011Z08162/2011D27056) gevraagd om een reactie op een brief van L.D.V. te H. d.d. 18 april 2011 inzake rechtszittingen van een ondertoezichtstelling bij kinderen/jeugdigen. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek. De briefschrijvers hebben negatieve ervaringen met het vervoer naar en het verblijf op de rechtbank van hun dochter, die met een ondertoezichtstelling in een jeugdzorgplus instelling verblijft. Zij willen dat er op een andere manier wordt omgegaan met deze jeugdigen tijdens vervoer naar en verblijf op de rechtbank. Vooraf wil ik opmerken dat ik het belangrijk vind dat jeugdigen zoals dit meisje adequaat worden bejegend door personen en instanties waarvan zij gedurende hun verblijf afhankelijk zijn. Daartoe heb ik binnen mijn verantwoordelijkheid het nodige geregeld, zoals ik hierna uiteen zal zetten. Daarnaast hebben andere partijen zoals de instellingen, de gerechten en de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O, de organisatie die het vervoer voor de jeugdigen in de jeugdzorgplus verzorgt) hierin een eigen verantwoordelijkheid. Bij de vaak zware problematiek van de betrokken jeugdigen staat de veiligheid van de jeugdige en zijn omgeving voorop. Dit kan betekenen dat het veiligheidsaspect zwaarder weegt dan de wens van het kind. Binnen deze werkelijkheid is dus geregeld ruimte voor mensen om elkaar niet te begrijpen. Er zullen dus altijd momenten van onvrede blijven. Er moet daar dan wel naar geluisterd worden. Naar de opmerkingen in de brief van de ouders heb ik goed geluisterd, ik heb de punten van zorg overgebracht aan de betrokken instanties. Hieronder ga ik op de verschillende in de brief genoemde aspecten in. Vervoer naar de rechtbank De ouders beschrijven in hun brief hun ervaringen met het vervoer van hun dochter van de jeugdzorgplus instelling, waar zij verblijft, naar de rechtbank. Dit vervoer werd verzorgd door DV&O. De ouders geven aan het onbegrijpelijk te vinden dat er geen enkele voor het kind bekende begeleider, bijvoorbeeld de ouders zelf of een groepsleider, aanwezig was. Er waren wel twee, voor haar onbekende, begeleiders van DV&O bij. Voor het beveiligd vervoeren van jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg heeft VWS afspraken gemaakt met DV&O. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat het gaat om jeugdigen die weliswaar beveiliging nodig kunnen hebben, maar geen strafbaar feit hebben gepleegd. Busjes en begeleiders hebben een neutrale uitstraling, anders dan bij het vervoer van jeugdigen in een strafrechtelijk kader. Het is dus inderdaad zo dat deze begeleiders geen bekenden van de jeugdige zijn. De begeleiding van een jeugdige buiten de accommodatie is een zaak van enerzijds de gezinsvoogd van het Bureau Jeugdzorg, als er naast de machtiging gesloten jeugdzorg ook sprake is van een ondertoezichtstelling, en anderzijds van de zorgaanbieder. Zorgaanbieders bepalen afhankelijk van de situatie per kind en per moment of het nodig is om een jeugdige door DV&O te laten vervoeren of dat het ook op een andere manier kan. Ouders kunnen zelf hun kind vervoeren, als dit mogelijk is. Een gezinsvoogd kan dit eveneens doen. Het gaat er om welk vervoer verantwoord is. Er kan ook worden besloten om de jeugdige met een instellingsbusje te vervoeren, in aanwezigheid van een groepsleider. In elk geval zal een instelling, vanuit haar verantwoordelijkheid tot het leveren van verantwoorde zorg, kiezen om de jeugdige ofwel zelf te begeleiden ofwel beveiligd vervoer in te schakelen. In beide gevallen voldoet de zorgaanbieder aan de plicht tot het leveren van verantwoorde zorg waaronder het voorzien in begeleiding. De afspraken van VWS met DV&O staan deze keuzen niet in de weg en evenmin dat er een ouder meegaat. Extra begeleiding naast de begeleiding van DV&O is ook mogelijk, als de zorgaanbieder of het Bureau Jeugdzorg dit noodzakelijk ac ht. De regels laten dus op zich de ruimte voor andere oplossingen dan die toen gekozen werd, op dat moment in die situatie, maar ik ga ervan uit dat de veiligheid toen voorop stond. Verblijf op de rechtbank Wat betreft het verblijf van de dochter van L.D.V. op de rechtbank wijzen haar ouders er op dat er geen vertrouwde persoon aanwezig was. Zij geven aan dat civiele zaken vaak op de locatie van de instelling worden geregeld waarbij zij aangeven dat dit ook in de jeugdzorgplus het geval zou zijn. Zij vinden dit minder beangstigend voor het kind dan een zitting op de rechtbank. De briefschrijvers doelen hierbij waarschijnlijk op de zittingen in het kader van de Wet BOPZ. Deze kunnen op locatie worden gehouden. Bij BOPZ-zittingen gaat het vaak om zwaar gestoorde, soms in separeer verblijvende patiënten, terwijl ook de psychiater (behandelaar) altijd bij de zitting aanwezig moet zijn. Het wettelijk uitgangspunt is dat de zittingen op de rechtbank plaatsvinden, BOPZ-zittingen zijn daa rop een uitzondering. Er is een proef in de jeugdzorgplus (bij Transferium in Alkmaar) met zittingen op locatie. De eerste ervaringen van de rechtbank, Bureau Jeugdzorg en Transferium zijn positief. De tussentijdse evaluaties zijn reden voor Transferium en de rechtbank om door te gaan met de zittingen op locatie. Betrokkenen noemen het een proef die verdere uitbreiding verdient. De kinderrechters uit Alkmaar zijn hierover in overleg met hun collega's uit Haarlem. Ook andere arrondissementen hebben interesse getoond. Transferium informeert andere arrondissementen over haar aanpak. De rechtbank Alkmaar onderzoekt de effecten. Ik volg dit initiatief met belangstelling. Zeker na de "casus" waar wij nu over spreken.

Wat betreft de ruimten waarin jeugdigen verblijven in afwachting van de zitting vind ik het positief dat de gerechten in het kader van het Programma Jeugdrechtspraak aanbevelingen hebben geformuleerd die erop gericht zijn het verblijf in het gerechtsgebouw van de jeugdige aan te passen aan de veranderde omstandigheden. Sinds het ontstaan van de gesloten jeugdzorg is er namelijk onderscheid tussen jeugdigen met een rechterlijke machtiging op grond van de Wet op de jeugdzorg die in het gerechtsgebouw aanwezig zijn en jeugdigen die in het kader van een strafrechtelijke plaatsing aanwezig zijn (rapport Wachtruimte Civiele jeugd in het gerechtsgebouw, februari 2011). Het is de verantwoordelijkheid van de gerechten zelf om deze aanbevelingen door te voeren. Er is contact opgenomen met de moeder van het betrokken meisje en later heb ik het meisje bezocht tijdens een werkbezoek aan de instelling waarin zij verblijft. Ik heb haar kort gesproken. Ik zag en hoorde de wil en de energie om go ed te doen. Daar heb ik bewondering voor. Het stelsel is er om deze ouders en jeugdigen te steunen. Daarom is deze brief een goed signaal dat ik graag doorgeef aan betrokken instanties. De briefschrijvers ontvangen een kopie van deze brief.

Hoogachtend, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

mw. drs. M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner