Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid


Maatschappelijke woonagenda

Woningbouwprogrammering vraagt om nieuwe aanpak

De regionale woningbouwprogrammering bevindt zich op een breukvlak. Nieuwe verdienmodellen zijn nodig om de toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden. Deze vereisen systematische analyse van de verdiencapaciteit van locaties en hierop afgestemde woningbouwprojecten. Op het niveau van regionale en bovenregionale programmering is veel meer aandacht nodig voor de samenhang tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. De rol van het Rijk ligt vooral bij het stimuleren en ondersteunen van regionale samen-werking. Bij grote en complexe verstedelijkingsoperaties, mede in relatie tot majeure infrastructuurinvesteringen door het Rijk ligt een meer sturende rol voor het Rijk in de rede.

Dit concluderen het Economisch Instituut voor de Bouw en Companen in de gezamenlijke studie `Maatschappelijke woonagenda; Van programmeren naar stimuleren', welke in opdracht van het ministerie van BZK (WWI) is uitgevoerd.

Het woningmarktbeleid heeft zich in het verleden vooral gericht op het aanpakken van woningtekorten en het realiseren van bredere doelen op het gebied van ruimte, duurzaamheid en sociaal beleid. In de tijd snel stijgende woningprijzen en woningbouwsubsidies zorgden voor een eenvoudig verdienmodel dat het mogelijk maakte om vele doelen tegelijkertijd te realiseren. Dit verdienmodel is langs twee kanalen onder druk gekomen.
De eerste verandering ligt op demografisch gebied. De meest sprekende voorbeelden liggen bij de zogenaamde krimpgebieden, maar ook in diverse andere regio's zien we een verschuiving optreden richting duidelijke afvlakkende groei en stabilisatie van het aantal huishoudens. Het sturen op aantallen te bouwen woningen ligt hier niet meer voor de hand.
De tweede verandering vormt de woningmarktcrisis die in 2009 is ingezet en nog steeds lijkt aan te houden. De crisis zal naar verloop van tijd weer verdwijnen, maar een aantal veranderingen die tijdens de crisis aan het licht zijn gekomen zullen niet makkelijk verdwijnen. Zo zal risicobeheersing voor marktpartijen een veel grotere rol spelen bij investeringen in de woningbouw. Dit betekent dat de marktpartijen kwalitatief dichter op de vraag moeten aansluiten en ook meer bewezen vraag in de vorm van voorverkopen nodig zullen zijn om projecten van start te doen gaan.
Daarnaast zijn woningbouwsubsidies vanuit het Rijk geschrapt en staan gemeenten voor stevige bezuinigingsoperaties.De implicatie van deze ontwikkelingen is dat de woningbouwontwikkeling, ook na de crisis, onder veel lastiger condities vorm moet worden gegeven. Om deze het hoofd te bieden is een nieuwe aanpak bij de woningbouwprogrammering nodig.

Voor het onderzoek is eerst een inventarisatie gemaakt van de huidige praktijk van woningbouwprogrammering in verschillende provincies en gemeenten. Hiertoe zijn naast desk research gespreksrondes georganiseerd met de belangrijke actoren rond de woningbouwprogrammering in de betrokken regio's. Uit deze inventarisatie komt naar voren dat alle regio's zich bedienen van zogenaamde woningbehoefteramingen en vervolgens via onderhandelingen tussen regio en Rijk en tussen provincie en gemeenten onderling tot afspraken komen over te bouwen aantallen woningen in de verschillende gemeenten. Bij dit proces zijn naast de publieke partijen doorgaans ook de corporaties aan de voorkant betrokken.

Tevens valt op dat in vrijwel geen enkele regio een systematische verkenning wordt gemaakt van alternatieven bij de woningbouwprogrammering. In de studie wordt aanbevolen om net als bij de grote infrastructuurprojecten ook bij de woningbouwprogrammering de effecten van meerdere volwaardige alternatieven in beeld te brengen en met deze onderlegger tot transparante politieke besluitvorming te komen. Daarbij zouden zowel consumenten-voorkeuren, financiële gevolgen van keuzen en effecten op bredere maat-schappelijke doelen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Op deze wijze komen de maatschappelijke kosten en baten van verschillende invullingen van locaties en woningtypen in beeld, komt de samenhang met inspanningen rond herstructurering naar voren en wordt de financiële haalbaarheid van plannen tijdig getoetst. Om dit mogelijk te maken moeten vraag en aanbodontwikkelingen op de woningmarkt in onderlinge samenhang worden bezien en moeten (ex ante) spanningen tussen vraag- en aanbod worden vertaald in prijsontwikkelingen op de koopmarkt en volumeontwikkelingen in de sociale huursector. Deze aanpak is door het EIB recent toegepast op de krimpproblematiek in Parkstad Limburg en het Eemsdeltagebied.

Een ander belangrijk punt is om meer en eerder gebruik te maken van de kennis van marktpartijen inzake ontwikkelingen in consumentenvoorkeuren. Uit de gespreksronde is gebleken dat marktpartijen en niet zelden ook de betrokken gemeenten deze behoefteramingen vaak niet goed kunnen plaatsen tegen de ervaringen op de eigen regionale woningmarkt. Dit lijkt deels zijn oorzaak te vinden in het feit dat de woningbehoefteramingen, anders dan de term wellicht doet vermoeden, geen ramingen zijn van pure consumentenvoorkeuren, maar deels voortvloeien uit historische aanbodrestricties. Zo kan het voorkomen dat voor gebieden waar de prijzen sterk zijn gestegen in een bepaalde periode, een lage woningbehoefte wordt geraamd. Ook wordt de kwalitatieve samenstelling van de vraag uit de woningbehoefteramingen niet altijd herkend.
Wat betekent het bovenstaande nu voor de rol van het Rijk? Bij grote en complexe verstedelijkingsoperaties, mede in relatie tot majeure infra-structuurinvesteringen door het Rijk, ligt een meer sturende rol van het Rijk, in samenwerking met de provincies, nog steeds voor de hand. Elders ligt het voortouw bij de regio. De provincies wordt een belangrijke coördinerende rol toebedacht in het Regeerakkoord en in beginsel zouden provincie en gemeenten op eigen kracht de woningbouwprogrammering ook effectief moeten kunnen organiseren. Dit maakt kwantitatieve woningbouwafspraken met het Rijk in die regio's overbodig. De regio's geven zelf aan behoefte te hebben aan ondersteuning op drie terreinen. Ten eerste is er behoefte aan kennis over de gevolgen van nationaal en Europees beleid dat op hun regionale woningmarkt neerdaalt. Ten tweede is er behoefte aan ontschotting en bundeling van geldstromen. Gedacht wordt aan de relaties van infrastruc-tuur, zorg en onderwijs met wonen. Tot slot is er behoefte aan een Rijksloket, waarmee het Rijk op het verzoek van regio's samen kijkt naar mogelijkheden voor oplossingen. Het realiseren van bijzondere maatschappelijke doelen, zoals op het gebied van leefbaarheid en op sociaal terrein, zijn bedrijfs-economisch doorgaans niet rendabel. Als maatschappelijke zeer wenselijke oplossingen de financiële kracht van de regio en bijvoorbeeld ook van de corporaties te boven gaan, dan zou gerichte ondersteuning van de regio een legitieme rol voor de Rijksoverheid zijn. Naast programmatische (financiële) steun kan het ook gaan om het organiseren van samenwerking tussen regio's en tussen corporaties en het flexibel of anders omgaan met rijksregels.

De pdf van het rapport is hier te downloaden.
Zie het origineel