Bevordering van de werkgelegenheid in de private non-profitsector

17/11/2011 09:05

COUR DES COMPTES - REKENHOF

In zijn verslag analyseert het Rekenhof de financiering van de private sociale Maribel, de impact ervan op het creëren van werkgelegenheid en het beheer van de werkingskosten verbonden met het systeem. Het Rekenhof brengt verslag uit over de audit die het in 2010 heeft gewijd aan de openbare sociale Maribel. Het Rekenhof stelt vast dat de banen die de private sociale Maribel tussen 2006 en 2010 heeft gecreëerd, zo goed als gestagneerd zijn. Het onderzoekt verschillende aspecten van de controles en de sturing door de FOD Werkgelegenheid. Voorts wijst het op het gebrek aan transparantie in de administratieve structuur die de werkingskosten van het systeem moet beheren. Sinds 2003 zijn onroerende en roerende reserves opgebouwd bij de beherende vzw's. Het Rekenhof haalt dan ook het probleem aan van de restitutie en de bestemming van de reserves en het bedrag dat aan de werkingskosten van de sociale Maribel wordt besteed.

De private sociale Maribel is een systeem van verminderde bijdragen dat het creëren van bijkomende werkgelegenheid in de non-profitsector van de gezondheidszorgen, de sociale actie en de cultuur financiert. Dat systeem bestaat sinds 1997. Het financiert het creëren van die banen door een afname op de werkgeversbijdragen.

Het bedrag bestemd voor de private sociale Maribel berust op een dotatie die wordt berekend op basis van het aantal betrokken werknemers van de non-profitsector en de toegekende bijdragevermindering. In 2011 bedroeg de dotatie van de private sociale Maribel 479,6 miljoen euro. In 2010 bedroeg het aantal jobs dat door het systeem werd gefinancierd 13.083 voltijdse equivalenten (EVP), d.i. 23.151 fysieke jobs.

De financiële middelen zijn verdeeld over de sectorale fondsen opgericht door het paritair (sub)comité bevoegd voor de toepassing van de private sociale Maribel. Deze fondsen zijn belast met de financiering van de bijkomende banen.

In zijn verslag analyseert het Rekenhof het financieringsmechanisme van de private sociale Maribel, de impact op het creëren van werkgelegenheid en het beheer van de werkingskosten die aan de financiering van het stelsel zijn verbonden.

Om de weerslag van de sociale Maribel op de creatie van werkgelegenheid te evalueren, heeft het Rekenhof onderzocht in hoeverre de verhoging van de dotaties tussen 2006 en 2010 tot een vergelijkbare evolutie van het aantal gefinancierde jobs heeft geleid. Uit de gegevens afkomstig van de FOD Werkgelegenheid blijkt dat de werkgelegenheid tijdens die periode nagenoeg gestagneerd is. Elementen wijzen erop dat een toenemend gedeelte van de dotaties dient voor de verbetering van de dekking van de loonkost van jobs die al door de sociale Maribel worden gefinancierd. Deze betere dekking gebeurt ten nadele van de creatie van nieuw gefinancierde banen. Het Rekenhof beveelt de FOD dan ook aan na te denken over een financieringssysteem dat beantwoordt aan de doelstellingen van de creatie van werkgelegenheid en dat rekening houdt met de weerslag van de inflatie en van de anciënniteit van de werknemers op de loonkost die de werknemers moeten dragen.

Bij het beheer door de fondsen van de toegekende gefinancierde banen heeft de audit vastgesteld dat bepaalde fondsen een principe van « billijke verhouding » toepassen dat in tegenstelling is tot het in een gemeenschappelijke pot onderbrengen van de financiële middelen zoals gewenst door de wetgever. Die wijze van verdeling vermindert voor de kleine vzw's de mogelijkheid een baan te bekomen die door de sociale Maribel wordt gefinancierd. Op die wijze wordt het bovendien onmogelijk gemaakt de financiële middelen te bestemmen voor banen die het best beantwoorden aan de doelstelling van dit overheidsbeleid.

De audit onderzoekt eveneens verschillende aspecten van de controles die binnen de sociale Maribel moeten worden uitgevoerd. Zo heeft de regering geoordeeld dat de sociale Maribel niet als doel heeft banen te financieren die een bepaald loonmaximum overschrijden. Gezien de tekortkomingen die in de uitvoering van de controle in dat verband werden vastgesteld, beveelt het Rekenhof de FOD Werkgelegenheid aan de naleving van dat maximum systematisch elk jaar te verifiëren.

Om zich te verzekeren van de effectieve aanwerving van de gefinancierde werknemers en de gevallen van de medefinanciering van de loonkost door verschillende overheidsentiteiten te controleren, beveelt het Rekenhof voorts aan de toegang van de sectorale fondsen tot de multifunctionele aangifte (DMFA) te versnellen.

Wat de sturing van het systeem betreft, acht het Rekenhof het nodig een volwaardige cel sociale Maribel op te richten die over voldoende personeel beschikt. Een overdracht van informatie van de regeringscommissarissen die belast zijn met het toezicht op de sectorale fondsen naar de cel Maribel zou het de FOD Werkgelegenheid eveneens mogelijk moeten maken het systeem beter te controleren.

De sectorale fondsen beschikken over 1,2 % van het bedrag van hun dotatie om hun administratie- en personeelskosten te dekken. Ze vertrouwen het beheer van die werkingskosten toe aan drie vzw's van de non-profitsector (VSPF, APEF en FEBI) aan wie de fondsen de financiële middelen overdragen. Deze vzw's, die ook andere sociale fondsen beheren, worden op hun beurt overkoepeld door een vzw, Vesofo, die op haar beurt een aanzienlijk deel van de financiële middelen ontvangt.

De aldus georganiseerde administratieve structuur geeft geen transparant zicht van de werkingsuitgaven die noodzakelijk zijn voor het beheer van de sociale Maribel. Voorts heeft de audit aangetoond dat de saldi die deze vzw's niet hebben aangewend voor werkingskosten, sinds 2003 niet werden teruggegeven aan de sectorale fondsen. De vzw's hebben aldus reserves opgebouwd en een beleid van onroerende investeringen en beleggingen gevoerd buiten de controle waarin de wet en de reglementering op de sociale Maribel voorzien.

Om een correcte jaarlijkse afrekening mogelijk te maken van de middelen die naar het Globaal Beheer van de werknemers hadden moeten terugkeren, is het Rekenhof van oordeel dat de vzw's elk niet aangewend jaarlijks saldo van de werkingsmiddelen aan de sectorale fondsen moeten teruggeven. Het beveelt daarom aan dat de middelen die op het einde van het jaar beschikbaar zijn, met inbegrip van de intrest, in de rekeningen van de vzw's kunnen worden geïdentificeerd. Het pleit er ook voor na te denken over de reserves die deze vzw's sinds 2003 hebben opgebouwd. Het gaat immers om aanzienlijke bedragen die hun oorsprong vinden in de sociale bijdragen van de werkgevers die normaal voor de creatie van werkgelegenheid moeten worden bestemd.

De opbouw van reserves doet overigens de vraag rijzen van het adequate percentage van de dotatie dat voor de werkingskosten wordt bestemd. Het Rekenhof beveelt de FOD Werkgelegenheid aan na te gaan of het percentage van 1,2 % gerechtvaardigd is.

Informatie voor de pers

Het Rekenhof controleert de openbare financiën van de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de provincies. Het draagt bij tot de verbetering van het overheidsbeheer door nuttige en betrouwbare informatie die voortvloeit uit een tegensprekelijk onderzoek, toe te zenden aan de parlementaire vergaderingen, aan de beheerders en aan de gecontroleerde diensten. Als collaterale instelling van het parlement werkt het Rekenhof onafhankelijk ten opzichte van de overheden die het controleert.

Het verslag Bevordering van de werkgelegenheid in de private non-profitsector werd aan het federale parlement bezorgd. Het verslag (51 p.), de samenvatting (3 p.) en dit persbericht zijn terug te vinden op de website van het Rekenhof (www.rekenhof.be).

Contactpersoon:

Line Emmerechts

Cel Federale Publicaties

Tel. 02 551 89 85

Voor eventuele hyperlinks en bijlagen: Zie het origineel