Hoge Raad der Nederlanden

Bij schuldsanering geen voorrang voor kinderalimentatie

Den Haag , 18-11-2011

Korte samenvatting van de uitspraak
Het systematisch verhogen van het bij schuldsanering vrij te laten bedrag met een bedrag voor kinderalimentatie is in strijd met de in de Faillissementswet opgenomen regeling van de schuldsanering.

Achtergrond
Na echtscheiding moest de man voor zijn minderjarige kinderen alimentatie betalen aan zijn ex-vrouw. Daarna is op de man de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Dat betekent dat hij gedurende die schuldsanering slechts kan beschikken over een door de rechter-commissaris vastgesteld vrij te laten bedrag. Dat bedrag blijft ter beschikking van de man en bedraagt 90% van de bijstandsnorm. In een alimentatieprocedure van de man tegen zijn ex-vrouw stelt de man dat hij daardoor geen draagkracht meer heeft om de kinderalimentatie te betalen.

De Werkgroep alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak adviseert in haar rapport `Tremanormen' sinds 1 juli 2010 aan alimentatierechters dat deze ervan kunnen uitgaan dat de rechter-commissaris in de schuldsanering het voor die onderhoudsplichtige ouder wettelijk geldende vrij te laten bedrag verhoogt met de verschuldigde kinderalimentatie tot een maximum van EUR 136 per maand per kind. Deze verhoging van het vrij te laten bedrag wordt geadviseerd in een richtlijn aan de rechters-commissarissen in schuldsaneringen. Deze richtlijn is opgesteld in overleg met het landelijk overleg van rechters-commissarissen in insolventies (Recofa).

In deze alimentatieprocedure heeft het hof te Arnhem op 14 december 2010 beslist dat als een onderhoudsplichtige ouder tot de schuldsanering is toegelaten het vrij te laten bedrag verhoogd is of wordt met het bedrag van de kinderalimentatie tot een maximum van EUR 136 per maand per kind. Daarom wordt de man verplicht om zolang de schuldsanering duurt EUR 136 per maand per kind te betalen (uitspraak is niet gepubliceerd) Tegen deze uitspraak is door de partijen geen cassatieberoep ingesteld.

De procedure bij de Hoge Raad
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft op 12 augustus 2011 met betrekking tot deze uitspraak van het hof te Arnhem een vordering tot cassatie in het belang der wet ingediend. Wordt in een bepaalde zaak geen cassatieberoep ingesteld dan kan de Hoge Raad niet zelf oordelen over in die zaak door een lagere rechter beoordeelde rechtsvragen. Wanneer in zo'n geval het algemeen belang beantwoording van een rechtsvraag door de Hoge Raad wenselijk maakt, biedt de wet aan de procureur-generaal de mogelijkheid bij de Hoge Raad een cassatieberoep in het belang der wet in te stellen. Dat is hier gebeurd. Zie over cassatie in het belang der wet:
http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Hoge-Raad/OverDeHogeRaad/Bijzonde re-taken-HR-en-PG/Pages/Cassatie-in-het-belang-der-wet.aspx Volgens de procureur-generaal is de beslissing om in het bij schuldsanering vrij te laten bedrag systematisch een bedrag voor kinderalimentatie op te nemen tot een maximum van EUR 136 in strijd met de wet.

Uitspraak van de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft beslist dat het systematisch verhogen van het bij schuldsanering vrij te laten bedrag met een bedrag voor kinderalimentatie in strijd is met de in de Faillissementswet opgenomen regeling van de schuldsanering. De rechter-commissaris mag alleen in individuele gevallen het vrij te laten bedrag verhogen. Daarbij moet hij naar de omstandigheden van het geval kijken. De alimentatierechter moet bij de bepaling van de draagkracht van de ouder vervolgens uitgaan van hetgeen de rechter-commissaris heeft beslist.

Op zichzelf is het wenselijk dat rechters in onderling overleg richtlijnen opstellen voor het beleid op gebieden waar de wet hun grote vrijheid geeft, zoals hier het geval is. Maar het geadviseerde beleid heeft tot gevolg dat de vordering tot betaling van kinderalimentatie in feite voorrang krijgt op de andere vorderingen op de persoon op wie de schuldsanering van toepassing is, en dat is in strijd met de wet. Het is de wetgever die moet beslissen of zo'n voorrang er moet komen. De minister heeft in 2010 op verzoek van de Tweede Kamer een onderzoek naar die wenselijkheid aangekondigd.

Gevolgen van deze uitspraak
Deze uitspraak van de Hoge Raad heeft geen gevolgen voor partijen.

Uitspraken: BU4937


Zie het origineel