Rijksoverheid


Ons kenmerk AFEP/2011/361

Datum 18 november 2011

Antwoord op schriftelijke vragen met kenmerk 149552u

Uw brief (kenmerk) 4 november Bijlagen

Geachte voorzitter,

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen met kenmerk 149552u, ingezonden op 11 november 2011.

Hoogachtend,

de minister van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

Pagina 1 van 1


2011Z22013
Antwoorden van de minister van Financiën op de Kamervragen 149552u (ingezonden 11 november 2011). De commissie vraagt om een geactualiseerd inzicht in de aangegane garantieverplichtingen in het kader van het EFSF en mogelijk andere aan de eurozone gerelateerde verplichtingen, alsmede van de kosten en opbrengsten voor Nederland die gepaard gaan met het eind oktober getroffen schuldarrangement voor Griekenland. Het Nederlandse plafond voor garantieverplichtingen voor het EFSF is middels de Incidentele Suppletoire Begroting EFSF opgehoogd naar 97,8 miljard euro. De door de regeringsleiders en staatshoofden van de eurozone op 26 oktober jl. overeengekomen opties ter versterking van de slagkracht van het EFSF vallen binnen het plafond van de Nederlandse garantieverplichtingen voor het EFSF. Van de 97,8 miljard is ruim 44 miljard euro aan garantie en overgarantie voor de hoofdsom van de door EFSF uitgegeven obligaties. Om te allen tijde de leencapaciteit van 440 miljard euro zeker te stellen, worden ook de rentelasten gegarandeerd. Aangezien rentestanden kunnen fluctueren, zullen de garanties voor de rentelasten mee bewegen met deze ontwikkelingen. Zoals ook gebruikelijk bij andere begrotingsposten, zullen daarom bij reguliere begrotingsmomenten de garanties voor de rentelasten van het EFSF geactualiseerd worden met de dan geldende CPB-ramingen. De Eurotop bereikte op 26 oktober jl. tevens overeenstemming over een financieringspakket voor Griekenland waaronder de publieke bijdrage aan dit pakket. Voor de periode 2011-2014 zal deze bijdrage in totaal maximaal 130 miljard euro bedragen. Het bedrag van maximaal 130 miljard euro is inclusief de herkapitalisatie van Griekse banken en de maximaal 30 miljard euro om de private sector aan te moedigen deel te nemen aan de obligatieomruil. Belangrijk is ook om op te merken dat Griekenland zich heeft gecommitteerd om uit toekomstige opbrengsten van privatisering tot 15 miljard euro bij te dragen aan de capaciteit van het EFSF. Hiermee levert Griekenland in de toekomst een bijdrage aan het noodfonds waarop het nu aanspraak maakt. De publieke bijdrage wordt opgebracht door het EFSF en het IMF. Over de hoogte van de bijdrage van het IMF moet nog worden besloten. Zodra bekend is hoeveel het IMF bijdraagt, is ook bekend wat het betekent voor het beslag op het Nederlandse garantieplafond aan het EFSF. De kosten en opbrengsten voor Nederland zijn op dit moment niet exact te kwantificeren. Evenals in de verklaring van 21 juli is voorzien in een extra voorziening voor de ECB om te zorgen dat de Griekse banken toegang houden tot liquiditeit van de ECB. Deze voorziening houdt verband met het volgende: Griekse banken krijgen liquiditeit van de ECB waarvoor zij onderpand moeten inleggen (veelal Griekse staatsobligaties). De ECB mag alleen onderpand accepteren van voldoende kwaliteit en van solvabele banken. Als garantie voor een mogelijke verslechtering van de kwaliteit van het Griekse onderpand verlenen de lidstaten aan de ECB een tijdelijke extra voorziening. Hierover heeft eerder correspondentie met uw Kamer plaatsgevonden (zie de vertrouwelijke brief met kenmerk BFB2011-1570M en de brief met kenmerk BFB2011-1571M). Daarbij is toen in de media een bedrag genoemd van 35 miljard euro voor een tijdelijke voorziening, doch op dit moment is hiervoor geen exacte kwantificering te geven. De Commissie vraagt naar de huidige inzichten voor de koopkrachtontwikkeling Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verwachte koopkrachtontwikkelingen in 2011 en 2012, uitgaande van de meest recente verwachtingen van het CPB in de MEV 2012. Voor 2013 en verder geldt dat het definitieve koopkrachtbeeld nog niet vastligt. Zo moet het beleid voor 2013 en verder deels nog ingevuld worden. Onder meer moeten de Augustusbesluitvormingen rond de koopkracht- en lastenontwikkeling voor deze jaren nog plaatsvinden. Ofwel: het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het koopkrachtbeeld in de periode 2013-2015. Tabel 1: overzicht verwachte koopkrachtontwikkeling 2011 en 2012, stand MEV 2012 (bron: microsimulatiemodel Micros van het Ministerie van SZW) Koopkracht huishoudens (% mutatie) 2011 (verm.realisatie) 2012 (raming 2011)

Totaal, Mediaan Totaal, Gemiddeld Top 25%, Mediaan Top 25%, Gemiddeld Onderste 75%, Mediaan


-1 -1 -1 -1 ' -1


-1 -1 ' -1 ' -1 ' -1

Onderste 75%, Gemiddeld -Y -1 ' 65+ hh, Mediaan -1 -1 65+ hh, gemiddeld -Y -1 ' Minimumloon**, Mediaan -Y -Y Minimumloon**, Gemiddeld -Y -1 Minimumuitkering***, Mediaan * -1 -1 Minimumuitkering***, gemiddeld* -1 -1 ' * Gemiddelde en modaal van de diverse groepen samen (alleenstaande enz).


** Uitgaande van huishoudens met alleen inkomen uit arbeid waarvoor geldt dat het huishoudeninkomen ligt tussen de 80% en 120% van het voltijds wettelijk minimumloon op jaarbasis. *** Uitgaande van huishoudens waarin de primaire inkomensbron van de hoofdkostwinner een minimumuitkering is (bijstand, ANW en Wajong)

Onderstaande tabellen gaan in op de gevraagde informatie over de vermogens- en inkomensverdeling door de leden van de SP-fractie. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevensbron Statline van het CBS. Een aantal van de gevraagde gegevens is niet beschikbaar. Bij de betreffende onderdelen wordt hier dieper bij stil gestaan. Een ander aandachtspunt is dat de inkomensgegevens voor de jaren 2009 en 2010 nog niet definitief vastgesteld zijn. De inkomensgegevens over 2009 hebben de status nader voorlopig, terwijl de inkomensgegevens over 2010 voorlopig vastgesteld zijn. De leden van de SP-fractie stellen de volgende vragen: 1. Vermogensverdeling 1a. De decielverdeling van het vermogen van Nederlandse huishoudens per 1 januari 2011, 2001 en 1991 (1993 indien 1991 niet beschikbaar is): totaal, gemiddelde en mediaan van ieder deciel; tevens het totaal aantal huishoudens en het totale vermogen in die jaren. 1b. Het vermogen van de top 5% en van de top 1% huishoudens in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2011: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal huishoudens in de groep; tevens het totaal aantal huishoudens (100%) en het totale vermogen (100%) in die jaren. 1c. Het vermogen van de top 10%, de top 5% en de top 1% personen in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2011: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal personen in de groep; tevens het totaal aantal personen (100%) en het totale vermogen (100%) in die jaren. Onderstaande tabellen gaan in op de vermogensverdeling naar inkomensgroepen op basis van het bruto huishoudinkomen. Gegevens over 1981, 1991, 2001 en 2011 zijn (nog) niet beschikbaar op Statline van het CBS. In plaats daarvan wordt ingegaan op de vermogensverdeling in de jaren 1993, 2000 en 2010. Het CBS publiceert verder geen gegevens over het vermogen van personen. Vermogens van huishoudens zijn ook niet altijd toe te rekenen aan individuele personen. Verder zijn gegevens over de top 5% en top 1% van de bruto inkomensverdeling niet beschikbaar. Ten slotte geldt dat voor de jaren 1993 en 2000 geen vermogensverdelingen naar bruto inkomensdecielen beschikbaar zijn. In plaats daarvan wordt voor deze jaren ingegaan op de vermogensverdeling naar inkomenskwartielen van het besteedbare inkomen. Vermogen is gedefinieerd als het saldo van bezittingen en schulden. Bezittingen zijn bank-, en spaartegoeden, obligaties, aandelen, opties e.d., de eigen woning, ondernemingsvermogen en overige bezittingen. Schulden betreffen de som van hypotheekschuld in verband met de eigen woning en overige schulden zoals schulden voor consumptiedoeleinden, financiering van aandelen, obligaties of rechten op periodieke uitkeringen, schulden i.v.m. tweede woning of andere onroerende zaken, schulden volgens Wet studiefinanciering. Tabel 2: Decielverdeling (obv bruto huishoudinkomen) van het vermogen van particuliere huishoudens, 2010 Aantal huishoudens met vermogen (x1.000) Totaal particulier huishouden 1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 7302 730 730 730 Totaal (x1 mld) 1212,2 53,5 37,6 49,8 Gemiddelde (x1.000) 166 73 51 68 Mediaan(x1.000) 33 1 5 9


4e 10%-groep (inkomen) 5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep (inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen)


730 730 730 730 730 730 730


68,3 86 94,4 108,9 130,2 169 414,6


94 118 129 149 178 232 568


20 35 51 65 101 148 259

Tabel 3: Decielverdeling (obv bruto huishoudinkomen) van het vermogen van particuliere huishoudens, 2006 Aantal huishoudens met vermogen (x1.000) Totaal particulier huishouden 1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 4e 10%-groep (inkomen) 5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep (inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen) 7063 706 706 706 706 706 706 706 706 706 706 Totaal (x1 mld) 1113,6 39,4 34,7 41,5 60,4 74,2 88,6 95,3 127 165,5 386,8 Gemiddelde (x1.000) 158 56 49 59 86 105 126 135 180 234 548 Mediaan(x1.000) 38 1 5 8 19 33 56 81 117 162 273

Tabel 4: Kwartielverdeling (obv besteedbare inkomen) van het vermogen van particuliere huishoudens, 2000 Aantal huishoudens (x1.000) Totaal particulier huishouden 1e 25%-groep (laag inkomen) 2e 25%-groep (inkomen) 3e 25%-groep (inkomen) 4e 25%-groep (hoog inkomen) 6855 1714 1714 1714 1714 Totaal (x 1 mld) 739 59 106 187 387 Gemiddelde (x1.000) 108 34 62 109 226 Mediaan (x1.000) 25 2 12 59 132

Tabel 5: Kwartielverdeling (obv besteedbare inkomen) van het vermogen (x 1.000 euro) van particuliere huishoudens, 1993 Aantal huishoudens (x1.000) Totaal particulier huishouden 1e 25%-groep (laag inkomen) 2e 25%-groep (inkomen) 3e 25%-groep (inkomen) 4e 25%-groep (hoog 6321 1580 1580 1580 1580 Totaal (x1 mld) 358 27 48 83 200 Gemiddelde (x1.000) 57 17 30 53 126 Mediaan (x1.000) 14 2 8 27 61

inkomen)


2a. De decielverdeling van het bruto-inkomen van Nederlandse huishoudens (totaal particulier huishouden) voor het jaar 1991: hoogste inkomen, gemiddeld inkomen; 1 tevens het totaal aantal huishoudens en het totale bruto-inkomen in dat jaar. Tabel 6 gaat in op de decielverdeling van het bruto inkomen van Nederlandse huishoudens in 1991. De gegevens zijn wederom afkomstig van CBS Statline. Het totale bruto huishoudinkomen bedroeg in 1991 circa 193 miljard euro. Tabel 6: Decielverdeling (obv bruto huishoudinkomen) van het bruto inkomen van particuliere huishoudens, 1991 Hoogste inkomen (x 1.000) Totaal particulier huishouden 1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 4e 10%-groep (inkomen) 5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep (inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen) x=geheim x 9,7 13,5 17,7 22,6 27,4 32,3 37,8 44,6 55,8 x Gemiddeld inkomen (x 1.000) 31 6 11,5 15,6 20,2 25 29,8 34,9 41 49,5 76,6 Aantal huishoudens (x 1.000) 6211 621 621 621 621 621 621 621 621 621 621


2. Inkomensverdeling


2b. Het bruto-inkomen van de top 5% en van de top 1% huishoudens in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2010: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal huishoudens in de groep; tevens het totaal aantal huishoudens (100%) en het totale bruto-inkomen (100%) in die jaren. Over de top 1% en top 5% huishoudens met de hoogste bruto inkomens zijn geen gegevens bekend op Statline. In plaats daarvan wordt in onderstaande tabel een overzicht gegeven van de gevraagde cijfers voor de top 10% hoogste bruto inkomens, behalve de mediaan. Over 1981 zijn op Statline ook geen gegevens beschikbaar over de bruto inkomensverdeling. Tabel 7: Bruto inkomen van particuliere huishoudens, totaal inkomensgroepen en hoogste 10% (obv bruto inkomen), 1991, 2001, 2006 en 2010 Jaar Inkomensgroep 10e 10% groep (hoog inkomen) Totaal 10e 10% groep (hoog inkomen) Totaal 10e 10% groep (hoog inkomen) Totaal inkomen (x 1 mld) 48 193 83 308 102 Hoogste inkomen (x 1.000) x x x x x Gemiddeld inkomen (x 1.000) 76,6 31 121,2 44,9 143,8 Aantal huishoudens(x 1.000) 621 6211 686 6862 711


1991


2001 2006

Bij voorkeur cijfers die (bij benadering) sporen met de overeenkomstige decielverdeling die voor de jaren 2000-2010 op CBS Staline te vinden is.


1


2010 x=geheim

Totaal 10e 10% groep (hoog inkomen) Totaal


367 113 408

x x x


51,6 154 55,5


7109 735 7354


2c. Het bruto-inkomen van de top 10%, de top 5% en de top 1% personen in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2010: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal personen in de groep; tevens het totaal aantal personen (100%) en het totale bruto-inkomen (100%) in die jaren. Over de top 1% en top 5% personen met de hoogste bruto inkomens zijn geen gegevens bekend op Statline. In plaats daarvan wordt in onderstaande tabel een overzicht gegeven van de gevraagde cijfers voor de top 10% hoogste bruto inkomens, behalve de median die niet beschikbaar is op Statline. Over 1981 en 2010 zijn op Statline ook geen gegevens beschikbaar.

Tabel 8: Bruto inkomen van alle personen, totaal inkomensgroepen en hoogste 10% (obv bruto inkomen), 1991 Jaar Inkomensgroep 10e 10% groep (hoog inkomen) Totaal Totaal inkomen (x 1 mld) 69 193 Hoogste inkomen (x 1.000) x x Gemiddeld inkomen (x 1.000) 46,5 13,1 Aantal huishoudens(x 1.000) 1474 14740


1991

Tabel 9: Bruto inkomen van personen met inkomen, totaal inkomensgroepen en hoogste 10% (obv bruto inkomen), 2001 en 2005 Jaar Inkomensgroep 10e 10% groep (hoog inkomen) Totaal 10e 10% groep (hoog inkomen) Totaal Totaal inkomen (x 1 mld) 90 305 108 354 Hoogste inkomen (x 1.000) x x x x Gemiddeld inkomen (x 1.000) 77,1 26,0 89,8 29,5 Aantal huishoudens(x 1.000) 1173 11731 1199 11991


2001


2005


3. Hypotheekrenteaftrek en huurtoeslag De decielverdeling van de totale "hypotheekrenteaftrek minus het eigen-woning-forfait" en van de totale "huurtoeslag": 2 toegerekend aan de decielverdeling van het bruto-inkomen van huishoudens in 1991, 2001, 2006 en 2010. (Indien deze bedragen slechts beschikbaar zouden zijn voor personen, dan is het verzoek om voor dezelfde jaren tevens te verstrekken de decielverdeling van het bruto-inkomen van Nederlandse personen met inkomen: hoogste inkomen, gemiddeld inkomen; daarnaast het totaal aantal personen met inkomen en het totale bruto-inkomen van personen in die jaren.) Op statline zijn gegevens beschikbaar over de betaalde hypotheekrente en huursubidie/huurtoeslag. Tabellen 10 t/m 17 gaan in op de decielverdeling (op basis van het bruto inkomen) van de betaalde hypotheekrente en individuele huursubsidie (1991 en 2001), huursubsidie (2006) en huurtoeslag (2009) voor de gevraagde jaren. Inkomensgegevens uitgesplitst naar inkomensbestanddelen zijn voor 2010 nog niet beschikbaar. In plaats daarvan worden gegevens over 2009 gebruikt. a) 2009 Tabel 10: Betaalde hypotheekrente naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2009 Totaal bedrag (x 1 mln) Totaal particulier huishouden 30865 Totaal aantal huishoudens (x 1.000) 7299 Gemiddeld bedrag (x 1.000) 4,2 Aantal huishoudens met inkomensbestandsdeel (x 1.000) 3584 Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandsdeel 8,6


2

D.w.z. de gerealiseerde, c.q. geraamde, bedragen overeenkomend met de bedragen die eind 2010 voor het jaar 2010 begroot werden op respectievelijk 9,1 mld en 2,2 mld.


1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 4e 10%-groep (inkomen) 5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep (inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen)


841 503 838 1459 2266 3018 3878 4580 5505 7976


730 730 730 730 730 730 730 730 730 730


1,2 0,7 1,1 2,0 3,1 4,1 5,3 6,3 7,5 10,9


96 93 159 258 343 417 487 535 582 613


8,8 5,4 5,3 5,7 6,6 7,2 8 8,6 9,5 13

Tabel 11: Ontvangen huurtoeslag naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2009 Totaal aantal huishoudens (x 1.000) 7302 730 730 730 730 730 730 730 730 730 730 Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1.000) 1161 258 411 256 120 55 28 15 9 5 3 1,6 2,1 2,1 1,9 1,8 1,8 . . . . Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandsdeel (x 1.000) 1,9

Totaal bedrag (x 1 mln) Totaal particulier huishouden 1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 4e 10%-groep (inkomen) 5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep (inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen) .= niet bekend 2243 417 856 539 234 97 49 . . . .

Gemiddeld bedrag (x 1.000) 0,3 0,6 1,2 0,7 0,3 0,1 0,1 . . . .

b) 2006 Tabel 12: Betaalde hypotheekrente naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2006 Totaal aantal huishoudens (x 1.000) 7112 711 711 711 711 Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1.000) 3478 80 80 152 248 Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandsdeel (x 1.000) 7,6 7,6 4,1 4,5 5,2

Totaal bedrag (x 1 mln) Totaal particulier huishouden 1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 4e 10%-groep (inkomen) 26347 607 330 688 1289

Gemiddeld bedrag (x 1.000) 3,7 0,9 0,5 1,0 1,8


5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep (inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen)


1965 2689 3292 3920 4763 6805


711 711 711 711 711 711


2,8 3,8 4,6 5,5 6,7 9,6


342 419 469 527 566 595


5,7 6,4 7 7,4 8,4 11,4

Tabel 13: Ontvangen huursubsidie naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2006 Totaal aantal huishoudens (x 1.000) 7112 711 711 711 711 711 711 711 711 711 711 Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1.000) 1027 243 396 229 94 32 14 7 5 2 2 Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbedstandsdeel (x 1.000) 1,8 1,5 2 1,9 1,7 1,5 . . . . .

Totaal bedrag (x 1 mln) Totaal particulier huishouden 1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 4e 10%-groep (inkomen) 5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep (inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen) .= niet bekend 1826 360 774 441 159 47 . . . . .

Gemiddeld bedrag (x 1.000) 0,3 0,5 1,1 0,6 0,2 0,1 . . . . .

c) 2001 Tabel 14: Betaalde hypotheekrente naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2001 Totaal aantal huishoudens (x 1.000) 6860 686 686 686 686 686 686 686 686 686 Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1.000) 3049 61 62 119 205 288 367 425 466 512 Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandseel (x 1.000) 6 5,9 3,5 3,8 4,3 4,6 5,1 5,6 5,9 6,5

Totaal bedrag (x 1 mln) Totaal particulier huishouden 1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 4e 10%-groep (inkomen) 5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep 18256 360 217 448 881 1338 1858 2367 2738 3311

Gemiddeld bedrag (x 1.000) 2,7 0,5 0,3 0,7 1,3 1,9 2,7 3,4 4,0 4,8

(inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen)


4738


686


6,9


544


8,7

Tabel 15: Ontvangen huursubsidie naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2001 Totaal bedrag (x 1 mln) Totaal particulier huishouden 1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 4e 10%-groep (inkomen) 5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep (inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen) .= niet bekend 1415 308 542 315 120 66 30 . 686 . 686 . 686 . . 2 . . 7 . . 10 . Totaal aantal huishoudens (x 1.000) 686 686 686 686 686 686 686 686 Gemiddeld bedrag (x 1.000) 0,2 0,4 0,8 0,5 0,2 0,1 0,0 . Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1.000) 987 236 348 209 85 48 27 16 Gemiddeld bedrag (x 1.000) 1,4 1,3 1,6 1,5 1,4 1,4 1,1 .

d) 1991 Tabel 16: Betaalde hypotheekrente naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 1991 Totaal aantal huishoudens (x 1.000) 6208 621 621 621 621 621 621 621 621 621 621 Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1.000) 2086 18 30 52 119 194 260 299 342 371 403 Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandseel (x 1.000) 3,7 3,6 2 2,2 2,6 2,9 3 3,3 3,5 3,9 5,5

Totaal bedrag (x 1 mln) Totaal particulier huishouden 1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 4e 10%-groep (inkomen) 5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep (inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen) 7743 64 60 113 311 565 785 974 1213 1455 2202

Gemiddeld bedrag (x 1.000) 1,2 0,1 0,1 0,2 0,5 0,9 1,3 1,6 2,0 2,3 3,5

Tabel 17: Ontvangen huursubsidie naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 1991 Totaal bedrag (x 1 mln) Totaal aantal huishoudens (x Gemiddeld bedrag (x 1.000) Aantal huishoudens met inkomensGemiddeld bedrag huishoudens met


1.000)

bestandseel (x 1.000)

inkomensbestandseel (x 1.000) 0,8 0,7 0,9 0,9 0,8 0,7 0,6 0,7 0,6 0,6 0,5

Totaal particulier huishouden 1e 10%-groep (laag inkomen) 2e 10%-groep (inkomen) 3e 10%-groep (inkomen) 4e 10%-groep (inkomen) 5e 10%-groep (inkomen) 6e 10%-groep (inkomen) 7e 10%-groep (inkomen) 8e 10%-groep (inkomen) 9e 10%-groep (inkomen) 10e 10%-groep (hoog inkomen)


778 113 269 214 90 42 21 13 8 6 2


6208 621 621 621 621 621 621 621 621 621 621

0,1 0,2 0,4 0,3 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0


956 159 299 238 116 65 34 19 14 9 4

De leden van de SP-fractie vragen eveneens naar de balans- en rendementspositie van de Nederlandse banken. Nederlandse banken

1


1998 t/m 2004 (gem.) 1.697.504 67.028 3,9 10.327 15,4 2.673 4,0 34,8 527 6,2


2005


2006


2007 3.275.550 127.898 3,9 21.562 16,9 1.851 1,4 25,5 568 12,2


2008 2.994.739 97.509 3,3 29.854 -30,6 2.456 -2,5 25,5 362 8,6


2009 2.648.109 114.372 4,3 -350 -0,3 -48 0,0 25,5 190 5,7


2010 2.713.249 116.996 4,3 10.537 9,0 2.700 2,3 25,5 197 NB 3,0

balanstotaal (in mln. ) Eigen vermogen (EV) of (Tier 1 kapitaal) 2 (in mln. ) EV in % balanstotaal winst, vóór belasting (in mln. ) rendement op EV (%) (vennootschapsbelasting 3 idem, in % EV tarief vennootschapsbelasting (vlgs.BP) 4 dividenduitkeringen (in mln. ) 5 rendement op EV (%) NL bedr. excl. fin.sector6


2.770.014 3.055.381 96.643 3,5 16.958 17,5 3.438 3,6 31,5 298 10,9 98.117 3,2 17.614 18,0 3.489 3,6 29,6 348 10,6

rentepercentage 10-j staatobligaties 7 4,7 3,4 3,8 4,3 4,3 3,7 1 Alle cijfers over banken zijn afkomstig van de website van DNB (www.statistics.dnb.nl), tabel 5.6 en 5.7 van het geconsolideerde bankbedrijf. 1997 is niet beschikbaar. Het gemiddelde is berekend over 1998 t/m 2004 i.p.v. 1997 t/m 2006. Omdat per 1-1-2005 andere boekhoudregels golden. In 2008 zijn nieuwe rapportageverplichtingen van kracht geworden. Als gevolg van de wijzigingen in boekhoudregels zijn de cijfers over de jaren niet helemaal congruent. 2 Tier 1 is gebruikt voor de jaren 2005-2007 3 Cijfers DNB, tabel 5.7. De vermelde bedragen zijn in de DNB-database verantwoord onder de noemer belasting en vloeien voort uit de geconsolideerde jaarrekening. Dit betekent dat het ziet op de belasting van de wereldwijde groep. Cijfers komen overeen met wat kredietinstellingen in hun jaarverslag aan belasting voor winst en verlies voor het geconsolideerde bedrijf rapporteren ( in overeenstemming met IAS-IFRS en Finrep rapportageverplichtingen). 4 Dit betreft het algemene vpb-tarief 5 Voor 1998 t/m 2006 is dit belang van derden 6 Cijfers afkomstig van CBS (Statline) berekend als resultaat voor belastingen gedeeld door het balanstotaal. 2009 is een voorlopig cijfer en 2010 is (nog) niet bekend.


7

Voor het rentepercentage 10-j staatobligaties is gebruikgemaakt van gegevens van het Ministerie van Financiën. Cijfers zijn het gemiddelde rentepercentage van alle 10-j staatobligaties van dat jaar.

Tevens worden de SP-leden graag geïnformeerd over de verliezen op openmarktoperaties van de ECB. Tevens worden de SP-leden graag geïnformeerd over de verliezen op openmarktoperaties van de ECB. Ervan uitgaande dat de leden van de SP met de openmarktoperaties van de ECB doelen op de opkoop van obligaties door de ECB dan kan het volgende vermeld worden. Het Securities Markets Program (SMP), het opkoopprogramma van het Eurosysteem van schuldpapier met als doel de monetaire transmissie te herstellen, heeft tot nu niet tot verliezen geleid. Er heeft op het moment van schrijven geen afwaardering van de obligaties plaatsgevonden. Ook op het Covered Bond Purchase Programme (CBPP) ­ het opkoopprogramma dat zich richt op aankoop van gedekte bancaire obligaties - zijn tot op heden geen verliezen geleden. Europese Economische en Monetaire Unie In het kader van de toestand van de EMU ontvangen de leden van de SP-fractie graag informatie over de volgende drie onderwerpen. EMU-effecten op de Nederlandse economie De euro werd op 1 januari 1999 ingevoerd (in het internationaal handelsverkeer). De "AMECO data base" van de EU geeft voor Nederland de onderstaande cijfers (de gemiddelden zijn berekend). 3 Kan de regering bevestigen dat deze cijfers juist zijn? data-reeks

Onderwerp


1989-1998
(10 jaar)


1999-2008
(10 jaar)


1999-2011
(13 jaar)

4

gemiddelden per jaar
UBGS/UVGD

Exportsaldo / BBP § BBP, groei BBP per hoofd bevolking, groei Arbeidsinkomensquote, niveau * Investeringsquote, priv.sect., niveau Werkgelegenheid (fte), groei


4,7% 3,2% 2,5% 67,7% 18,6% 1,7%


7,3% 2,4% 2,0% 65,7% 17,0% 0,8%


7,1% 2,2% 1,4% 65,8% 16,4% 0,6%

OVGD RVGDP ALCD2
UIGP/UVGD

FETD

§ Exportsaldo goederen en diensten. Teller en noemer in lopende prijzen. Prijzen 2000. *Aandeel in BBP-factorkosten, inclusief toegerekend looninkomen zelfstandigen . Bruto investeringen private sector / BBP.

De regering kijkt bij haar beleidsvorming in de regel naar de waarden van het CBS en het CPB. Incidenteel worden andere bronnen gebruikt, zoals de Ameco database van de Europese commissie. In een aantal gevallen komen deze cijfers overeen met reeksen van het CBS of CPB en in een aantal gevallen wijken de cijfers af. Het saldo van de uitvoer van goederen en diensten in lopende prijzen komt bijvoorbeeld overeen voor de periode 1989-1998 (4,7% volgens CBS Statline), maar wijkt af voor de periode 1999-2008 (6,9%) en 1999-2010 (6,7%; voor 2011 is bij het CBS nog geen waarde bekend). De gemiddelde volumegroei van het BBP komt overeen voor de periode 1989-1999 ( 3,2%) en voor de periode 1999-2008 (2,4%). Over de periode 1999-2011 (inclusief ramingsjaar 2011) is de gemiddelde groei echter 1,8 procent. Dit verschil kan mogelijk worden veroorzaakt doordat de Ameco-database uitgaat van de voorjaarsvoorspelling van de Europese Commissie waar de bbpgroei voor 2011 hoger wordt ingeschat dan in de MEV van september. Een eigen bewerking op CBS Statline leert dat de gemiddelde groei van het bbp per hoofd van de bevolking (in prijzen 2000) gemiddeld 2,7 procent bedraagt in de periode 1989-1998 en gemiddeld 2,6 procent in de periode 1999-2008. De gemiddelde inkomensgroei in de jaren 1999-2010 bedraagt 2,0 procent (voor 2011 is nog geen waarde bekend).


3 http://ec.europa.eu/economy_finance/db_indicators/ameco/index_en.htm (opgenomen 6 nov. 2011). 4 Voor de groeicijfers levert jaar op jaar groei meer pecisie.

De gemiddelde arbeidsinkomensquote wijkt voor de marksector sterk af van de genoemde percentages in bovenstaande tabel. Deze bedraagt gemiddeld 81,3% in de periode 1989-1998, 79,3% in de periode 1999-2009 en eveneens 79,3% over de periode 1999-2011 (bron: CPB Macroeconomische verkenning, bijlage 2). Bijlage 6 van de MEV bevat een reeks voor de investeringquote. Het CPB becijfert deze op gemiddeld 18,4% in de periode 1989-1998, 15,7% in de periode 1999-2008 en gemiddeld 15,3% in de periode 1999-2011. Deze getallen betreffen procenten van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (exclusief de onroerendgoedsector). Bijlage 8 van de MEV bevat een reeks met groei van de werkgelegenheid. Wanneer bijvoorbeeld wordt gekeken naar het gemiddelde van de jaarlijkse mutatie van de werkzame beroepsbevolking dan bedraagt de toename 2 procent gemiddeld per jaar in de periode 1989-1998, 1,3 procent in de periode 1999-2008 en 0,9 procent in de periode 1999-2011. 2. Maatstaven voor export en exportsaldo De leden van de SP-fractie geven een tabel, deze is hierbij ingevuld. Export en exportsaldo (goederen en diensten) 2007 2010
5 7

Toegevoegde waarde export in % BBP * Aandeel werkgelegenheid (fte) exportsector Export in % productiewaarde bedrijven * Exportsaldo in % productiewaarde bedrijven Exportsaldo in % BBP


28% in 2005


26,8% in 2009 32,6%

8


6


38,4% in 2006 4,3% incl. 9 wederuitvoer 8,2%


3,9% incl. wederuitvoer7 7,5%


* Exclusief wederuitvoer import. De productiewaarde is inclusief het intermediaire verbruik (vgl. CBS, Nationale Rekeningen, Tabel M5).

Op 25 oktober 2011 zei de premier in de Eerste Kamer: "Onze welvaart is voor 70% afhankelijk van het feit dat wij enorm sterke exportpositie hebben." Was deze uitspraak op cijfers gebaseerd en zo ja welke? Met deze uitspraak heeft de premier aangegeven dat, zoals ook blijkt uit de cijfers, Nederland voor een groot deel zijn boterham in het buitenland verdient. De uitvoer als aandeel in het BBP bedroeg in 2010 ruim 63%.


5

Bron: het belang van de export voor de Nederlandse economie, CPB memorandum 191, 2008, inclusief wederuitvoer 30%. Voor 2007 is geen waarde bekend. 6 bron CBS/CPB wederuitvoer en wederuitvoerbedrijven, 2011 te verschijnen, inclusief wederuitvoer 28,8%. Voor 2010 is geen waarde bekend. 7 Zie CBS, internationaliseringsmonitor 2011, p.124. De verantwoordelijkheid voor deze som berust bij de auteurs van de CBS Internationaliseringsmonitor 2011, hoofdstuk 6 International trade and employment, trade partner country effects on jobs and wages. 8 Totale waarde uitvoer naar wereld gedeeld door productiewaarde bedrijven tegen basisprijzen. 9 Bron CBS Statline, saldo uitvoer goederen en diensten gedeeld door productiewaarde bedrijven tegen basisprijzen.


3. Exportsaldo (goederen en diensten) Exportsaldo in % BBP Frankrijk (Fr) Italië (It) Spanje (Sp) Griekenland (Gr) Portugal (Pt) Duitsland Exportsaldo in mld (uitsluitend goederen) Nederland t.o.v. Griekenland Duitsland t.o.v. Griekenland Nederland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt) Duitsland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt)
1995

1999 t/m 2010
(gemiddelde)


2010


1,8 4,0 -0,2 -7,0 -6,3 0,5

1995


-0,5 0,0 -3,8 -8,3 -8,4 4,5

1999 t/m 2010
(gesommeerd)


2010


-2,3 -1,9 -1,8 -6,6 -6,5 5,4


1,0 1,1 10,0 6,6


25,4 50,9 431,7 667,7


2,3 4,1 49,3 62,8

Bronnen: Wereldbank voor exportsaldo in % bbb en Eurostat voor mld euro's. De SP-leden vragen ook welke de EMU-landen zijn met structureel een positief exportsaldo, een ongeveer evenwichtig (-1% tot +1% BBP) en een negatief exportsaldo? Positief saldo: Duitsland, Finland, Nederland, Oostenrijk, Luxemburg Evenwichtig: Belgie, Slovenië, Ierland. Tekort: Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Portugal, Slowakije, Spanje Estland is in bovenstaande opsomming niet opgenomen gegeven de grote variatie. Voor actuele cijfers wordt u verwezen naar de appendix tabellen van de IMF World Economic Outlook van september 2011 (p.197).

Exportsaldo in mld (uitsluitend diensten) Nederland t.o.v. Griekenland Duitsland t.o.v. Griekenland Nederland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt) Duitsland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt)


2004


2009


-0,2 -2,4 -3,3 -16,9

1996

1999 t/m 2010
(gesommeerd)


-0,5 -1,9 -4,4 -11,9

2010

Bron: Eurostat. NB Exportsaldi diensten is uitsluitend beschikbaar voor de jaren 2004 en 2009

Exportsaldo in mld (goederen en diensten) Nederland t.o.v. Griekenland Duitsland t.o.v. Griekenland Nederland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt) Duitsland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt) Bron: CBS Statline


1,1 12,4


23,5 358.2


2,3 38.3

Tot slot vragen de SP-leden of het correct is dat de huidige regering het aantal wetten en regels wil verminderen en zo ja, hoe dit gemeten wordt. Zij vragen tevens of het correct is dat de regering wetten en regels wil vereenvoudigen en zo ja, hoe dit gemeten wordt. Dit kabinet heeft niet zondermeer als doelstelling het aantal wetten of regels te verminderen. Het kabinet wil de regeldruk die wordt veroorzaakt door de regels aanpakken. Dat kan door minder regels, of door de regelgeving eenvoudiger te maken voor burgers, bedrijven, professionals en medeoverheden, bijvoorbeeld door de invoering van de inspectievakantie voor goed nalevende bedrijven. De hoogte van de regeldruk in termen van administratieve lasten voor burgers en bedrijven wordt gemeten met behulp van het zogenaamde Standaard Kosten Model. Stijgingen en dalingen in regeldruk worden met behulp van dit model op het niveau van individuele wetten gemeten. Voor de beperking van de regeldruk voor burgers en bedrijven heeft het kabinet kwantitatieve doelstellingen:

een daling van de administratieve lasten voor bedrijven met 10% in 2012; een daling de administratieve lasten voor burgers en bedrijven van 5% per jaar vanaf 2013; · een daling van de inhoudelijke nalevingskosten voor bedrijven met 200 mln in 2015. In de voortgangsrapportages van de programma's voor regeldrukvermindering burgers en bedrijven wordt periodiek gerapporteerd over de voortgang van de regeldrukvermindering. De laatste rapportages dateren van september 2011. 10


· ·

Voortgangsrapportage regeldruk bedrijven kamerstuk 29515/333 en regeldruk burgers, professionals en interbestuurlijk kamerstuk 29362/195


10

---- --